ECLI:NL:CRVB:2016:2464

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2016
Publicatiedatum
29 juni 2016
Zaaknummer
15/6454 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar WIA na indienen gronden per fax

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Appellant had op 2 maart 2015 bezwaar gemaakt tegen een besluit van 3 februari 2015, waarin werd vastgesteld dat hij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Het Uwv verklaarde het bezwaar op 30 april 2015 kennelijk niet-ontvankelijk, omdat appellant de gronden van het bezwaar niet tijdig had ingediend. De termijn hiervoor liep tot en met 7 april 2015. Appellant stelde dat hij de gronden per fax had ingediend en voerde aan dat het Uwv niet voldoende had onderzocht of de fax was ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het indienen van gronden per fax een toelaatbare wijze van verzending is, maar dat de risico's van deze verzending voor rekening van de verzender komen. De Raad concludeerde dat het Uwv na zorgvuldig onderzoek niet kon bevestigen dat de fax met de gronden van bezwaar was ontvangen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De verzoeken om schadevergoeding werden afgewezen, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/6454 WIA
Datum uitspraak: 24 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
27 augustus 2015, 15/3788 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.L. de la Parra, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2016. Namens appellant is verschenen mr. De la Parra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij fax van 2 maart 2015 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen een besluit van
3 februari 2015, waarbij het Uwv heeft vastgesteld dat voor appellant met ingang van
16 februari 2015 geen recht is ontstaan op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
Bij besluit van 30 april 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2015 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Hiertoe is overwogen dat op 7 april 2015 niet was voldaan aan het verzoek om de gronden van het bezwaar in te dienen. Het bezwaarschrift is om deze reden onvolledig.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Appellant voert hierbij in het bijzonder aan dat uit de door hem overgelegde stukken, te weten een verzendjournaal van een drietal faxberichten op 7 april 2015 verzonden naar het faxnummer bezwaar en beroep van het Uwv en een telefoonspecificatie van de KPN van dat faxverkeer op 7 april 2015, blijkt dat er behalve om 16:45 uur nog tweemaal gedurende geruime tijd verbinding is gemaakt en informatie is uitgewisseld tussen het verzendende faxapparaat en het ontvangende faxapparaat, voldoende voor verzending van drie pagina’s. Hiermee is voldoende aannemelijk gemaakt dat de betreffende fax met de gronden van bezwaar met succes is ontvangen door het Uwv. De schermafdruk en de gegeven toelichting van het Uwv sluiten niet uit dat er mogelijk ontvangen faxberichten zijn verwijderd of verplaatst. Evenmin blijkt, aldus appellant, dat het Uwv hiernaar een deugdelijk onderzoek heeft verricht. Het Uwv heeft dan ook niet voldaan aan de voorwaarde om op niet-onaannemelijke wijze de ontvangst van het faxbericht te betwisten.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld waaraan een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Op grond van het eerste lid, onder d, van dit artikel geldt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.2.
Niet in geschil is dat het bezwaarschrift van 2 maart 2015 geen grond(en) van het bezwaar bevat. Vaststaat dat het Uwv appellant bij brief van 10 maart 2015 heeft gewezen op het ontbreken van de gronden van het bezwaar en appellant tot en met 7 april 2015 in de gelegenheid heeft gesteld dit verzuim te herstellen. Daarbij heeft het Uwv appellant er op gewezen dat indien dit niet gebeurt, het bezwaar niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
4.3.
Ter beantwoording ligt de vraag voor of het Uwv bij het bestreden besluit in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren, omdat appellant de gronden van het bezwaar niet binnen de bezwaartermijn en evenmin binnen de op grond van artikel 6:6 van de Awb nader gestelde termijn heeft ingediend.
4.4.
Tussen partijen is daarbij in geschil of de gemachtigde van appellant op 7 april 2015 per fax de gronden van het bezwaar heeft ingediend tegen het besluit van 3 februari 2015.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3874) is het indienen van gronden door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merkten als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt, te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.6.
Daargelaten de vraag of appellant de verzending van het desbetreffende faxbericht aannemelijk heeft gemaakt, is de Raad met de rechtbank van oordeel dat het Uwv na zorgvuldig onderzoek de ontvangst niet heeft kunnen bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv de werkwijze bij de ontvangst van faxen beschreven. In reactie op de gronden van het hoger beroep heeft het Uwv daarbij verklaard dat hij geen gebruik maakt van een regulier faxapparaat. Bij het Uwv komt een faxbericht digitaal binnen in een post-mailbox en wordt de fax vervolgens van daaruit geprint. Het digitale bericht blijft beschikbaar en wordt nooit gewist, zodat bij het openen van de betreffende post-mailbox altijd precies kan worden nagegaan welke faxberichten op een bepaalde dag zijn binnengekomen. Uit de in bezwaar overgelegde print van de inhoud van die mailbox komt naar voren dat wel een faxbericht van het kantoor van de gemachtigde van appellant is ontvangen op het faxnummer bezwaar en beroep, maar dat dit bericht geen betrekking had op de zaak van appellant. Het faxbericht met de gronden van bezwaar zit niet in het systeem. Op grond hiervan kan de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs worden betwijfeld. De Raad ziet verder niet wat het Uwv nog meer had moeten onderzoeken nu volgens de gemachtigde van appellant het faxbericht met de gronden van bezwaar naar het faxnummer bezwaar en beroep was verzonden.
4.7.
Op grond van het voorgaande heeft het Uwv in redelijkheid gebruik kunnen maken van zijn bevoegdheid het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 februari 2015
niet-ontvankelijk te verklaren.
4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Bij deze uitkomst van het hoger beroep is veroordeling tot vergoeding van schade niet aan de orde.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en
P. Vrolijk als leden, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2016.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.H.J. van Haarlem

NK