ECLI:NL:CRVB:2020:1200

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2020
Publicatiedatum
10 juni 2020
Zaaknummer
17/5463 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaren tegen besluiten van het Uwv inzake ziekengeld op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. Het geschil betreft de niet-ontvankelijkheid van bezwaren die appellant had ingediend tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de invordering van een boete en ten onrechte betaald ziekengeld op grond van de Ziektewet. Appellant had op 21 september 2016 bezwaarschriften ingediend, maar het Uwv verklaarde deze bezwaren niet-ontvankelijk omdat appellant niet tijdig de gronden van zijn bezwaren had ingediend. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant was het hier niet mee eens en ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de bezwaren niet-ontvankelijk had verklaard. De kern van het geschil lag bij de vraag of appellant voldoende had aangetoond dat hij een faxbericht had verzonden met de gronden van zijn bezwaren. De Raad stelde vast dat, hoewel appellant een e-mailbericht had overgelegd waaruit bleek dat de fax was verzonden, dit niet voldoende bewijs opleverde dat het faxbericht ook daadwerkelijk door het Uwv was ontvangen. De Raad benadrukte dat het aan de verzender is om de verzending aannemelijk te maken en dat het Uwv niet verplicht is om aan te tonen dat het faxbericht niet is ontvangen. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kon worden betwijfeld, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de eisen die aan de motivering van bezwaarschriften worden gesteld en de verantwoordelijkheden van zowel de verzender als de ontvanger van faxberichten in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

17.5463 ZW

Datum uitspraak: 10 juni 2020
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
26 juni 2017, 16/3034 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Eliya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Voor appellant is verschenen mr. Eliya. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.
Na de zitting is het onderzoek heropend, omdat het onderzoek niet volledig is geweest.
Het Uwv heeft met inzending van een stuk geantwoord op een vraag van de Raad. Appellant heeft hierop gereageerd.
Onder toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven, waarna de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 31 augustus 2016 heeft het Uwv besluiten genomen over de invordering van een boete en twee bedragen aan ten onrechte betaald ziekengeld op grond van de Ziektewet. Bij een tweetal bezwaarschriften, gedateerd 21 september 2016, ontvangen door het Uwv op 26 september 2016, heeft appellant op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
1.2.
Bij brief van 30 september 2016 heeft het Uwv appellant gewezen op het ontbreken van de gronden van zijn bezwaren en hem tot en met 28 oktober 2016 de gelegenheid gegeven dit verzuim te herstellen. Daarbij heeft het Uwv erop gewezen dat wanneer het verzuim niet tijdig wordt hersteld, de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Bij besluit van 7 november 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 31 augustus 2016 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant heeft verzuimd om binnen de gestelde termijn de gronden van zijn bezwaren in te dienen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, kort samengevat, overwogen dat appellant door overlegging van een e-mailbericht van 17 oktober 2016 de verzending van een faxbericht via Xoip voldoende aannemelijk heeft gemaakt, maar dat dit nog geen sluitend bewijs is dat het faxbericht door het Uwv is ontvangen. Op grond van de door het Uwv in beroep beschreven werkwijze bij de ontvangst van faxberichten, het nader onderzoek van het Uwv en de nadien door het Uwv overgelegde overzichten van de ontvangen faxberichten op en rond 17 oktober 2016, heeft de rechtbank geoordeeld dat aan de ontvangst van het faxbericht met de gronden van bezwaren redelijkerwijs kan worden getwijfeld.
3.1.1.
Appellant heeft in hoger beroep het standpunt herhaald dat het Uwv de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft volgens appellant terecht vastgesteld dat met het overleggen van het e-mailbericht via Xoip, de verzending van het faxbericht voldoende aannemelijk is gemaakt. De rechtbank heeft echter ten onrechte het standpunt ingenomen dat het Uwv voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan de ontvangst van het betreffende faxbericht redelijkerwijs kan worden getwijfeld. Het Uwv heeft geen afschrift van de mailbox kunnen overleggen, dan wel een uitdraai van de mailbox met de datum en het tijdstip van ontvangst van elk faxbericht. Er is slechts een schermafdruk gemaakt van een map waarin de faxberichten nadien (handmatig) worden opgeslagen. Dit levert volgens appellant geen sluitend bewijs op dat het Uwv het faxbericht van 17 oktober 2016 niet heeft ontvangen. Nu er geen overzichten zijn overgelegd waaruit exact blijkt welke faxberichten wanneer zijn binnengekomen en de rechtbank dit niet nader heeft onderzocht kan de uitspraak niet in stand blijven. Daarbij heeft de gemachtigde verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:296.
3.1.2.
Ter zitting heeft appellant zich voorts op het standpunt gesteld dat de bezwaarschriften van 21 september 2016 al de gronden voor het bezwaar bevatten en dat de bezwaren alleen al om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Appellant heeft erop gewezen dat artikel 6:5 van de Awb geen eisen stelt aan de motivering van een bezwaargrond.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een uitspraak van de Raad van 24 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2464, en naar een na de zitting van 12 juni 2019 alsnog overgelegde uitdraai van de inhoud van de mailbox waarin faxberichten binnenkomen, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.3.
Appellant heeft betoogd dat de uitdraai van de mailbox buiten de beoordeling moet worden gelaten, omdat het Uwv deze pas drie jaar na aanvang van de procedure heeft overgelegd en dit eerder volgens het Uwv niet mogelijk was.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 6:5 van de Awb is geregeld waaraan een bezwaar- of beroepschrift ten minste moet voldoen. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder d, van dit artikel geldt dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb en de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn.
4.2.
Allereerst zal worden ingegaan op de stelling van de gemachtigde van appellant dat wel degelijk is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Daartoe heeft de gemachtigde van appellant aangevoerd dat de bezwaarschriften van
21 september 2016 al gronden bevatten.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 oktober 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BB7463) worden in het algemeen geen hoge eisen gesteld aan de motivering van een bezwaarschrift. Dit brengt mee, dat in de regel ook van een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar zal kunnen worden aangenomen dat daarmee is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dit neemt echter niet weg dat het bezwaarschrift wel, hoe summier ook verwoord, een concrete bezwaargrond dient te bevatten. Hiermee wordt een feitelijke grond bedoeld, waaronder wordt verstaan een standpunt ten aanzien van de overwegingen van het bestreden besluit waarmee duidelijkheid wordt verschaft over het punt, dan wel de punten, waarmee de indiener van het bezwaarschrift het niet eens is. Iemand die bezwaar maakt kan er dus niet mee volstaan mee te delen dat hij het niet eens is met een bepaald besluit, maar hij dient tevens aan te geven op welk punt of welke punten en waarom hij het met dat besluit niet eens is.
4.4.
De bezwaarschriften van 21 september 2016 luiden als volgt:
“Verzoeker maakt hierbij bezwaar tegen de beschikking(en) van het Uwv d.d.
31 augustus 2016 , inzake (..) en verzoekt de bezwaarcommissie van het Uwv de voormelde beschikking(en) te herzien.
Verzoeker kan zich met de inhoud van voornoemde beschikking(en) niet verenigen.
Verzoeker behoudt zich uitdrukkelijk het recht voor de gronden van dit bezwaarschrift nog nader aan te vullen en verzoekt om een termijn voor indienen van de nader gronden.”
Geoordeeld wordt dat, anders dan appellant heeft gesteld, hierin geen concrete bezwaargronden als bedoeld in 4.3 zijn te vinden. Uit de enkele weergave van de mening van appellant dat de primaire besluiten niet juist zijn valt immers niet af te leiden op welke – al dan niet summier verwoorde – grond(en) appellant dit van mening is en zich derhalve niet kan verenigen met deze besluiten. Het bezwaarschrift van appellant voldeed dan ook niet aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.
4.5.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv terecht de bezwaren van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het geschil spitst zich hierbij toe op het door appellant op 17 oktober 2016 verzonden faxbericht, waarin volgens hem de gronden van de bezwaren tegen de besluiten van 31 augustus 2016 waren opgenomen.
4.6.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3874) is het indienen van gronden door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden faxbericht niet is ontvangen, het op de weg van verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt, te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.7.
Appellant heeft als productie bij het hoger beroepschrift net als in beroep het e‑mailbericht van Xoip van 17 oktober 2016 te 13:40 uur, gericht aan hem, gevoegd. Dit e‑mailbericht luidt als volgt: “Dit is een automatisch bericht om u op de hoogte te brengen dat de status van uw fax verzonden op 17-10-2016 13:39 naar + [nummer] is gewijzigd van “Verzenden” naar “Verzonden”. Bijgevoegd is de eerste pagina van dit faxbericht”. Evenmin als in beroep heeft appellant daarbij de in het e-mailbericht genoemde eerste pagina overgelegd.
4.8.
Met dit e-mailbericht van Xoip is enkel gebleken dat er op 17 oktober 2016 een faxbericht naar het Uwv is verzonden. Dit is echter geen sluitend bewijs dat het faxbericht ook in goede orde is ontvangen. Ervan uitgaande dat aannemelijk is gemaakt dat het faxbericht is verzonden, is het Uwv niet gehouden om aannemelijk te maken dat hij het faxbericht niet heeft ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.9.
Uit de in beroep omschreven werkwijze over de ontvangst van faxberichten komt naar voren dat een faxbericht digitaal binnenkomt in een post-mailbox en dat het faxbericht vervolgens van daaruit wordt geprint. In opdracht van de rechtbank heeft het Uwv nader onderzoek gedaan en een overzicht van alle faxberichten uit week 42 overgelegd (de periode van 17 oktober 2016 tot en met 21 oktober 2016). Uit dit overzicht blijkt wel wanneer de faxen binnen het Uwv zijn verwerkt, maar niet op welk moment zij precies zijn binnengekomen.
4.10.
Ter zitting heeft de gemachtigde van het Uwv te kennen gegeven dat hij de inhoud van de post-mailbox waarin faxberichten binnenkomen heeft kunnen inzien en toegelicht dat het technisch gezien, anders dan eerder gesteld, toch mogelijk is om alsnog een uitdraai op papier van de inhoud van deze mailbox te maken. Bij brief van 25 juli 2019 heeft het Uwv een uitdraai van de inhoud van de mailbox van week 42 in 2016 overgelegd. Daaruit blijkt welke faxberichten er in de mailbox van het Uwv op 17 oktober 2016 tot en met 20 oktober 2016 zijn ontvangen, met daarbij het tijdstip van de ontvangst van het betreffende faxbericht en de afzender. De faxberichten hebben volgnummers en er ontbreken geen volgnummers. Uit de uitdraai blijkt niet dat het Uwv in week 42 van 2016 een faxbericht van appellant heeft ontvangen. Ook het tijdstip waarop de fax zou zijn verzonden naar het Uwv, komt in de uitdraai niet voor.
Appellant wordt niet gevolgd in zijn standpunt dat deze uitdraai buiten beschouwing moet worden gelaten. Het valt te betreuren dat deze uitdraai niet eerder is overgelegd en dat het Uwv eerder heeft gesteld dat een dergelijke uitdraai niet kon worden gemaakt. Dit maakt echter niet dat deze uitdraai buiten beschouwing moet worden gelaten, nu appellant daarvan kennis heeft kunnen nemen en voldoende tijd heeft gehad om daarop te reageren. Er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de uitdraai.
4.11.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat de ontvangst van het faxbericht redelijkerwijs kan worden betwijfeld en dat het Uwv de bezwaren van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
5. Uit 4.1 tot en met 4.11 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en S. Wijna en A.R. ten Berge als leden, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2020.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D.S. Barthel