ECLI:NL:CRVB:2015:2857

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/38 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bijstandsherziening en terugvordering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 25 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het beroep van appellant door de rechtbank Amsterdam. Appellant ontving sinds 8 oktober 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft bij besluit van 1 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2013, de bijstand van appellant over de periode van 8 oktober 2004 tot en met 31 december 2007 herzien en de kosten van bijstand tot een bedrag van € 32.239,04 teruggevorderd. Dit gebeurde op basis van de stelling dat appellant onjuiste of onvolledige inlichtingen had verstrekt over zijn woonsituatie.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant te laat de gronden van het beroep had ingediend en geen verschoonbare redenen had aangevoerd. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het faxbericht van 1 augustus 2013 niet heeft ontvangen, maar de Raad oordeelt dat hij met deze blote ontkenning het vermoeden dat het faxbericht hem heeft bereikt niet heeft ontzenuwd. De Raad bevestigt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, omdat appellant niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep heeft ingediend.

De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/38 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 november 2013, 13/4247 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Moltmaker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Moltmaker. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Ahmed.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 8 oktober 2004 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 24 juni 2013 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant over de periode van 8 oktober 2004 tot en met 31 december 2007 herzien (lees: ingetrokken) en de kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 32.239,04 van appellant teruggevorderd. Hieraan heeft het college, voor zover van belang, ten grondslag gelegd dat appellant onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonsituatie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit
niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant te laat de gronden van het beroep heeft ingediend en daarvoor geen verschoonbare redenen heeft aangevoerd. Appellant heeft niet op geloofwaardige wijze aannemelijk gemaakt dat hij de herstelverzuimbrief van 1 augustus 2013 niet heeft ontvangen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3874) is het indienen van een stuk door middel van een faxbericht op zichzelf aan te merken als een toelaatbare wijze van verzending. De aan deze wijze van verzending verbonden risico’s dienen voor rekening van de verzender te komen. Dit brengt mee dat, als de geadresseerde stelt dat het verzonden stuk niet is ontvangen, het op de weg van de verzender ligt de verzending aannemelijk te maken. Indien de verzender de verzending aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde het vermoeden dat het faxbericht de geadresseerde heeft bereikt, te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het faxbericht niet is ontvangen. Voldoende is dat op grond van wat hij aanvoert de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.3.
Niet in geschil is dat de rechtbank met het faxjournaal van 1 augustus 2013 de verzending van het faxbericht van deze datum voldoende aannemelijk heeft gemaakt. De status “ok” die is vermeld bij resultaat, vormt een indicatie dat het faxbericht ook in goede orde is ontvangen.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat het faxbericht van 1 augustus 2013 niet op het kantoor van zijn gemachtigde is ontvangen, waarschijnlijk als gevolg van een technisch mankement. Appellant heeft met deze blote ontkenning van de ontvangst van het faxbericht niet het vermoeden ontzenuwd dat het faxbericht hem heeft bereikt. In aanmerking genomen dat appellant op 1 augustus 2013 het betreffende faxbericht heeft ontvangen, heeft appellant voorts niet binnen de gestelde termijn de gronden van het beroep ingediend. Gelet op de in artikel 6:6, aanhef en onder a en daarmee in verbinding artikel 6:5, eerste lid onder d van de Awb genoemde voorwaarden, heeft de rechtbank het beroep van appellant terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan appellant heeft betoogd, heeft de rechtbank bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van J.L. Meijer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) J.L. Meijer

HD