ECLI:NL:RBZWB:2024:1568

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
12 maart 2024
Zaaknummer
BRE-23_2775_2776_2838
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst over aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, en op de bezwaren tegen de aanslagen voor de jaren 2018 en 2019. De rechtbank oordeelt dat het beroep voor 2017 kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de inspecteur de beslistermijn nog niet had overschreden op het moment van de ingebrekestelling door de belanghebbende. Voor de jaren 2018 en 2019 oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet tijdig uitspraak heeft gedaan op de bezwaren, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor de jaren 2018 en 2019 en draagt de inspecteur op om binnen twee weken alsnog te beslissen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt de dwangsom voor het niet tijdig beslissen vast op € 1.442 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/2775, 23/2776 en 23/2838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen die belanghebbende heeft ingesteld omdat de inspecteur volgens hem heeft nagelaten om tijdig te beslissen op zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 en de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2018 en 2019.
2. Met dagtekening 26 mei 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd. Bij brief van 10 oktober 2022 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht deze aanslag ambtshalve te verminderen wegens – kort gezegd – het Kerstarrest van de Hoge Raad.
3. Met dagtekening 27 augustus 2020 en 4 september 2020 heeft de inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV opgelegd voor respectievelijk de jaren 2018 en 2019. Belanghebbende stelt met dagtekening 20 september 2020 een brief, geadresseerd aan de inspecteur, per fax te hebben gestuurd aan de gemeente Oss met het verzoek om deze brief door te sturen aan de inspecteur, met vermelding van het juiste adres. Ook stelt belanghebbende de brief per gewone post aan de inspecteur te hebben gestuurd. Omdat een reactie uitbleef heeft belanghebbende bij brief met dagtekening 10 oktober 2022 de inspecteur verzocht om een uitspraak te doen op de bezwaren.
4. Op 31 januari 2023 heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld omdat hij op zowel het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 als de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 niet tijdig zou hebben beslist.
5. Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk gegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

6. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
2017
7. Het verzoek van belanghebbende om een ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2017 is door de inspecteur toegevoegd aan de ‘massaal bezwaar plus’ procedure bij de Hoge Raad. Dit naar aanleiding van het aanwijzingsbesluit van de Staatssecretaris van 27 januari 2023. [2] Voor deze procedure heeft de inspecteur diverse bezwaarschriften geselecteerd waarin deze procedure wordt gevoerd. De uitkomt van deze procedure geldt voor de jaren 2017 tot en met 2020 en geldt voor alle soortgelijke gevallen. Nadat de Hoge Raad arrest heeft gewezen beslist de inspecteur door middel van een gezamenlijke collectieve beslissing en collectieve uitspraak [3] .
7.1.
Dit betekent ook dat de beslistermijn op het verzoek om ambtshalve vermindering wordt opgeschort tot en met de dag voorafgaande aan de dag waarop de collectieve uitspraak wordt gedaan. Op het moment van de ingebrekestelling, 31 januari 2023, was de beslistermijn dus nog niet verstreken. Er is dus nog geen sprake van overschrijding van de beslistermijn en belanghebbende heeft de inspecteur te vroeg in gebreke gesteld. Het beroep wegens niet tijdig beslissen zal dan ook kennelijk niet-ontvankelijk worden verklaard. Het daarmee samenhangende verzoek om een dwangsom zal – gelet op die kennelijke niet-ontvankelijkheid – worden afgewezen. [4]
2018 en 2019
8. Voor de beroepen niet tijdig beslissen voor de jaren 2018 en 2019 oordeelt de rechtbank als volgt.
8.1.
Belanghebbende is van mening dat de inspecteur niet tijdig uitspraak op bezwaar heeft gedaan voor de jaren 2018 en 2019. Uitgangspunt voor de beoordeling of er sprake is van niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 is het bezwaarschrift van 20 september 2020. De inspecteur stelt het bezwaarschrift niet te hebben ontvangen. Omdat de inspecteur de ontvangst van het bezwaarschrift gemotiveerd heeft betwist is het aan belanghebbende om de verzending daarvan aannemelijk te maken.
8.2.
Van de verzending van de brief per gewone post is geen enkel bewijsstuk overgelegd. De rechtbank acht de verzending per post dus niet aannemelijk gemaakt. Belanghebbende heeft verder een kopie van een faxopdracht toegestuurd. Op de faxopdracht is vermeld dat een fax is afgeleverd. Niet af te leiden valt uit de overgelegde stukken wat de inhoud van het faxbericht was. Belanghebbende stelt dat in dat bericht zijn bezwaarschrift van 20 september 2022 is gefaxt, maar die koppeling valt aan de hand van de ingediende stukken niet te maken. De rechtbank acht desalniettemin aannemelijk dat belanghebbende op 20 september 2022 een faxbericht aan de gemeente Oss heeft gestuurd.
8.3.
De inspecteur kan het vermoeden van ontvangst van het bezwaar dan ontzenuwen door gronden aan te voeren waardoor de ontvangst van het stuk redelijkerwijs kan worden betwijfeld. In dit geval heeft de inspecteur gemotiveerd gesteld dat hij niets heeft gehad en heeft in dat kader aangegeven dat hij navraag heeft gedaan bij de gemeente Oss. Zij hebben de inspecteur inzicht gegeven in hun werkwijze en verklaard dat zij geen fax of stukken van belanghebbende hebben ontvangen op of omstreeks 20 september 2020. Uit het dossier volgt verder ook niet dat belanghebbende een mededeling van doorzending heeft gehad, wat wel voor de hand ligt gelet op de wettelijke verplichting op dat vlak. [5] . Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank de ontvangst van de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 redelijkerwijs worden betwijfeld. [6] Niet aannemelijk is dus geworden dat belanghebbende op of omstreeks 20 september 2020 een bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 heeft ingediend. Daardoor zijn er ook geen beslistermijnen gaan lopen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen wegens niet tijdig beslissen kennelijk niet-ontvankelijk zijn omdat het bezwaarschrift niet is ontvangen en de ingebrekestelling en de beroepen derhalve prematuur zijn. Gelet op dat procesverloop is er dan geen aanleiding voor het toekennen van een dwangsom. [7]
8.4.
Voor dat geval is naar het oordeel van de rechtbank de brief van 10 oktober 2022 aan te merken als bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019. De rechtbank neemt aan dat belanghebbende dan meent dat ook op die bezwaren niet tijdig is beslist, waarin de rechtbank belanghebbende kan volgen. De ingebrekestelling van belanghebbende ziet namelijk ook op de brief van 10 oktober 2022. Daar komt bij dat het de rechtbank niet is gebleken dat de inspecteur al uitspraken op bezwaar heeft gedaan, terwijl die termijn wel al is verstreken. In zoverre dient het beroep wegens niet-tijdig beslissen gegrond te worden verklaard. De inspecteur zal op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb dan ook worden opgedragen alsnog te beslissen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000.
8.5.
De rechtbank zal verder op grond van artikel 8:55c van de Awb ook de dwangsom wegens niet tijdig beslissen vaststellen. Omdat niet is gebleken dat al is beslist, bedraagt deze het maximale bedrag van € 1.442. Gelet op de samenhang tussen de jaren 2018 en 2019, in die zin dat de werkzaamheden steeds identiek zijn geweest met betrekking tot deze aanslagen, is deze dwangsom eenmaal verschuldigd.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is kennelijk gegrond voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019 en kennelijk niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het verzoek ambtshalve vermindering 2017. De inspecteur moet het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het ziet op het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019;
- draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog te beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2018 en 2019;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442; - draagt de inspecteur op het betaalde griffierecht van € 50 te vergoeden.
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het ziet op het beroep niet tijdig beslissen op het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Besluit van 25 januari 2023, nr. 2023-1194.
3.Artikel 9.7, vierde lid, van de Wet IB 2001.
4.Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onderdeel c van de Awb.
5.Conform artikel 6:15, eerste lid, van de Awb.
6.Centrale Raad van Beroep 25 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3874
7.Op grond van artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onderdeel c van de Awb.