ECLI:NL:RBZWB:2024:1568
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Belastingdienst over aanslagen inkomstenbelasting voor de jaren 2017, 2018 en 2019
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 maart 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende heeft beroep ingesteld omdat de inspecteur niet tijdig heeft beslist op zijn verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, en op de bezwaren tegen de aanslagen voor de jaren 2018 en 2019. De rechtbank oordeelt dat het beroep voor 2017 kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de inspecteur de beslistermijn nog niet had overschreden op het moment van de ingebrekestelling door de belanghebbende. Voor de jaren 2018 en 2019 oordeelt de rechtbank dat de inspecteur niet tijdig uitspraak heeft gedaan op de bezwaren, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank verklaart het beroep gegrond voor de jaren 2018 en 2019 en draagt de inspecteur op om binnen twee weken alsnog te beslissen. Tevens wordt een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000. De rechtbank stelt de dwangsom voor het niet tijdig beslissen vast op € 1.442 en bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 50 aan de belanghebbende moet vergoeden.