ECLI:NL:CRVB:2014:3840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.S. van der Kolk
- A.I. van der Kris
- C.J.W. Schoor
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam inzake WIA-uitkering en terugvordering voorschotten
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank Amsterdam met betrekking tot zijn aanvraag voor een WIA-uitkering en de terugvordering van voorschotten die hem ten onrechte zijn verstrekt. Appellant, die als tramschoonmaker werkte, was na een bedrijfsongeval op 30 juli 2008 uitgevallen door hand- en rugklachten. Hij had in januari 2011 voorschotten ontvangen, maar het Uwv concludeerde later dat hij niet in aanmerking kwam voor een WIA-uitkering omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% was. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank oordeelde dat de medische en arbeidskundige grondslag van het besluit van het Uwv deugdelijke was en dat er geen sprake was van een verboden reformatio in peius.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten, maar de Centrale Raad van Beroep bevestigde de oordelen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zorgvuldig hadden gehandeld en dat de aanpassing van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) goed was onderbouwd. De Raad concludeerde dat appellant niet in een nadeliger positie was gekomen door de aanpassing van de FML en dat het Uwv terecht had besloten tot terugvordering van de voorschotten, aangezien appellant niet had voldaan aan de voorwaarden voor een WIA-uitkering. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de terugvordering, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, omdat het Uwv inmiddels de juiste procedure had gevolgd. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.