Uitspraak
12 juli 2012, 12/364 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen, die het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond heeft verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uwv dat zijn WAO-uitkering per 1 februari 2011 werd verlaagd. Het Uwv had dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde dat het Uwv niet verplicht was om het besluit aan de gemachtigde van appellant te sturen, omdat er geen sprake was van een nauwe verwevenheid tussen de besluiten. Appellant stelde dat het Uwv het besluit ten onrechte niet aan zijn gemachtigde had verzonden, maar de Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat het Uwv het besluit op de juiste wijze had bekendgemaakt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de rechtbank uitspraak werd bevestigd.