Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het beroep tegen het besluit van 7 november 2011 gegrond;
- bepaalt dat het college aan betrokkene het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, die op 17 april 2012 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad had bekrachtigd. Appellant had op 18 april 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, welke aanvraag door het college op 12 mei 2011 was afgewezen. Het college had later, op 7 november 2011, het bezwaar van appellant gegrond verklaard, maar het recht op bijstand voor de periode van 4 april 2011 tot en met 21 september 2011 op nihil gesteld, omdat appellant in die periode gemachtigd was met betrekking tot een bankrekening van een vennootschap onder firma (VOF) en daarmee over middelen beschikte die aan bijstandsverlening in de weg stonden.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 november 2013 geoordeeld dat het college ten onrechte had aangenomen dat appellant over de tegoeden op de bankrekening kon beschikken. De Raad oordeelde dat de bankrekening niet op naam van appellant stond, maar op naam van de VOF, waarvan appellant geen vennoot meer was. De Raad concludeerde dat de veronderstelling dat appellant over de tegoeden kon beschikken niet gerechtvaardigd was, en dat het college niet had aangetoond dat appellant daadwerkelijk over deze middelen beschikte.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het bestreden besluit van het college herroepen, waarbij het recht op bijstand voor de genoemde periode alsnog werd vastgesteld. Tevens werd het college veroordeeld in de proceskosten van appellant, die op € 1.888,- werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan op 19 november 2013.