Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Samenvatting
Inleiding
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 juli 2023 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om bijstand door appellant. De aanvraag werd afgewezen omdat appellant gemachtigd was voor de betaalrekening van zijn moeder en het saldo op deze rekening, samen met het saldo op zijn eigen bankrekening, boven de vermogensgrens lag. Appellant betoogde dat het saldo op de rekening van zijn moeder ten onrechte tot zijn vermogen was gerekend, omdat hij deze rekening alleen gebruikte voor zijn eigen bijstandsuitkering. De Raad oordeelde echter dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij niet redelijkerwijs kon beschikken over het volledige saldo op de rekening van zijn moeder. De Raad bevestigde dat het college van burgemeester en wethouders van Gulpen-Wittem terecht had geoordeeld dat het saldo op de rekening van de moeder van appellant tot zijn vermogen moest worden gerekend, aangezien appellant feitelijk gebruik maakte van deze rekening voor zijn eigen bankzaken.
Het proces begon met de aanvraag van appellant op 31 januari 2020, waarna het college op 12 februari 2020 de aanvraag afwees. Na bezwaar bleef het college bij de afwijzing, wat leidde tot een beroep bij de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellant hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 30 mei 2023 werd de zaak behandeld, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.N. Hermans, en het college werd vertegenwoordigd door P.H.J.M. Kalmar. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht werd niet teruggegeven.