ECLI:NL:CRVB:2014:3986
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van vermogen en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 december 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had zijn bijstand zien intrekken en de kosten van ten onrechte verleende bijstand moesten worden teruggevorderd. De Raad oordeelde dat het feit dat een bankrekening op naam staat van de appellant de vooronderstelling rechtvaardigt dat het saldo op die rekening deel uitmaakt van zijn vermogen. Dit geldt ook voor en/of-rekeningen. De appellant had niet kunnen aantonen dat hij niet over de tegoeden op deze rekeningen kon beschikken, ondanks zijn verklaring dat hij als mantelzorger voor zijn moeder fungeerde en dat de tegoeden op de rekeningen van zijn moeder waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet had voldaan aan zijn inlichtingenverplichting en dat er geen dringende redenen waren om af te zien van terugvordering van de bijstandsuitkering. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.