[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 19 februari 2009, 08/374 (hierna: aangevallen uitspraak),
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 19 maart 2010
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Namens appellante heeft mr. L. Hoekstra, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J.O. Hovinga, kantoorgenoot van mr. Hoekstra. De Minister was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
1.1. Appellante heeft op 22 december 2006 aan de Minister doorgegeven dat ze met ingang van 1 januari 2007 uitwonend is op het adres [adres] te Dokkum. Naar aanleiding hiervan heeft de Minister aan appellante per 1 januari 2007 studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende toegekend.
1.2. Bij besluit van 17 april 2008 heeft de Minister gehandhaafd zijn herzieningsbesluiten van 14 maart 2008 waarbij appellante per 1 januari 2007 alsnog als thuiswonend is aangemerkt en de per die datum toegekende studiefinanciering is omgezet in een beurs naar de norm voor een thuiswonende studerende. Hieraan is toegevoegd dat de aldus teveel ontvangen toelage (door middel van verrekening) zal moeten worden terugbetaald. Het besluit van 17 april 2008 berust op het standpunt dat in de in geding zijnde periode er geen verschil bestaat tussen het in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) geregistreerde adres van appellante en dat van haar moeder zodat geen recht op een uitwonendenbeurs bestaat.
2.1. In beroep tegen het besluit van 17 april 2008 heeft appellante -kort samengevat- aangevoerd dat zij gezien de feitelijke woonsituatie als uitwonend moet worden aangemerkt. Appellante en haar moeder zijn weliswaar op hetzelfde woonadres in de GBA geregistreerd maar hebben op dat adres ieder een eigen kamer met een aparte huurovereenkomst en voorts ontvangt appellante afzonderlijk huurtoeslag. Daarnaast is het volgens appellante in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat aan de zus van appellante die op hetzelfde GBA-adres als appellante en hun moeder een kamer huurt, wel een uitwonende beurs is toegekend.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 17 april 2008 ongegrond verklaard.
3.1. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd vormt in essentie een herhaling van hetgeen appellante reeds in beroep heeft aangevoerd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank ter verwerping van de aangevoerde gronden met juistheid verwezen naar de uitspraak van de Raad van 25 juli 2008, LJN BD9728. Het in LJN BD9728 neergelegde standpunt is nadien door de Raad meermalen herhaald, bijvoorbeeld in de uitspraken van 16 januari 2009, LJN BH0998, 1 mei 2009, LJN BI3711 en 21 augustus 2009, LJN BJ6699.
3.2. De Raad voegt aan de uitspraak van de rechtbank toe dat nu de Minister in hoger beroep heeft verklaard dat de op hetzelfde GBA-adres wonende zus van appellante bij nader inzien evenals appellante is aangemerkt als thuiswonende studerende, van een ongelijke behandeling tussen appellante en haar zus geen sprake is.
3.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.