ECLI:NL:CRVB:2009:BJ7127

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5091 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift en bekendmaking door uitreiking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin het bezwaar van appellant tegen een besluit van het Uwv niet-ontvankelijk werd verklaard. Het Uwv had op 11 juni 2007 besloten dat appellant met ingang van 18 juni 2007 geen recht meer had op ziekengeld ingevolge de Ziektewet. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat zou zijn ingediend. De rechtbank oordeelde dat het besluit op de voorgeschreven wijze aan appellant was bekendgemaakt, maar appellant ontkende dit en stelde dat hij het besluit pas na het indienen van het bezwaar had ontvangen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in hoger beroep geoordeeld dat het Uwv niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit daadwerkelijk aan appellant is uitgereikt. Er was geen ondertekend ontvangstbewijs en de gebruikelijke procedure voor uitreiking biedt onvoldoende bewijs dat de uitreiking in dit geval heeft plaatsgevonden. De Raad concludeert dat de bekendmaking van het besluit niet geacht kan worden te hebben plaatsgevonden op de datum van uitreiking, waardoor de termijn voor het indienen van het bezwaar pas is aangevangen na de brief van het Uwv van 3 september 2007. Het bezwaar van appellant was dus niet te laat ingediend.

De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van het Uwv, en bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 1.449,--, en moet het Uwv het betaalde griffierecht van € 146,-- vergoeden.

Uitspraak

08/5091 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 17 juli 2008, 07/1658 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Schouten, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. P.A. van Enckevort. Als tolk is verschenen S. Sevük Ömür. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.C.P. Veldman.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 11 juni 2007 heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 18 juni 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld ingevolge de Ziektewet (ZW).
2. Appellant heeft bij brief van 20 augustus 2007 tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 20 september 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezien de stukken voldoende aannemelijk is dat het besluit van 11 juni 2007 op die datum tijdens het spreekuur door de verzekeringsarts aan appellant is uitgereikt. Het bezwaarschrift van 20 augustus 2007 is vervolgens niet binnen de termijn van twee weken genoemd in artikel 75k van de Ziektewet ingediend, aldus de rechtbank.
4.1. Appellant stelt in hoger beroep dat hij aanvankelijk geen bericht heeft gehad van zijn hersteldverklaring en dat hij het besluit van 11 juni 2007 pas na het indienen van het bezwaar heeft ontvangen. Appellant ontkent dat tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts het besluit van 11 juni 2007 aan hem is uitgereikt. Appellant wijst erop dat het Uwv geen ontvangstbewijs heeft waaruit blijkt dat hij het besluit heeft ontvangen, terwijl het Uwv dat ook niet op een andere manier heeft aangetoond. Verder meent appellant dat de verklaring die de verzekeringsarts H.G.G. van den Bogart ter zitting van de rechtbank heeft afgelegd, het standpunt van het Uwv niet steunt. De door de verzekeringsarts gegeven procesbeschrijving van de uitreiking van hersteldverklaringen in het algemeen, rechtvaardigt volgens appellant niet dat ook in zijn geval als vaststaand moet worden aangenomen dat die uitreiking heeft plaatsgevonden.
4.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of moet worden aangenomen dat het besluit van 11 juni 2007 op die datum aan appellant is uitgereikt.
5.2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
5.2.2. Ingevolge artikel 75k, van de ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken.
5.2.3. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
5.2.4. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
5.3. De Raad zal de ontvankelijkheid van het bezwaar beoordelen aan de hand van de volgende uitgangspunten. Indien bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden door uitreiking, maar die uitreiking door belanghebbende wordt ontkend, moet het bestuursorgaan aannemelijk maken dat het besluit is uitgereikt. In beginsel zal aan die eis zijn voldaan als het bestuursorgaan een door belanghebbende ondertekend ontvangstbewijs overlegt, waaruit de uitreiking van het besluit blijkt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg aannemelijk kan worden gemaakt dat aan die eis is voldaan. Indien het bestuursorgaan er niet in slaagt de uitreiking aannemelijk te maken, is er geen bekendmaking op de voorschreven wijze en vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet aan. De termijn vangt dan in het algemeen pas aan met ingang van de dag na die waarop het besluit alsnog op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Slaagt het bestuursorgaan er wel in de uitreiking aannemelijk te maken, dan vangt de termijn aan de dag na uitreiking van het besluit. In gevallen waarin de ontkenning van de uitreiking als ongeloofwaardig moet worden aangemerkt, wordt die uitreiking aannemelijk geacht, zonder dat het bestuursorgaan daarvoor nader bewijs hoeft te leveren. Een ontkenning kan onder meer ongeloofwaardig worden geacht indien deze inconsistent is of in het geval dat uit gedragingen van belanghebbende blijkt dat het besluit wel moet zijn uitgereikt.
5.4. Appellant heeft ontkend dat het besluit van 11 juni 2007 aan hem is uitgereikt. Dat betekent dat het Uwv aannemelijk moet maken dat uitreiking heeft plaatsgevonden. Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv daarin niet is geslaagd. Vast staat dat geen door appellant ondertekend ontvangstbewijs voorhanden is, waaruit de uitreiking van het betreffende besluit blijkt. Dat een besluit als hier aan de orde in het algemeen en volgens de gebruikelijke procedure bij het Uwv wordt uitgereikt door de verzekeringsarts en dat dit wordt gecontroleerd door de teamondersteuner, is onvoldoende om de uitreiking in dit geval aannemelijk te achten. De Raad overweegt dat het ook bij een dergelijke gebruikelijke procedure kan voorkomen dat de uitreiking van een besluit in een voorkomend geval toch achterwege blijft – zoals het Uwv in het verweerschrift ook heeft erkend – door een fout, een vergissing, of om andere redenen. De controle door een teamondersteuner maakt dat niet anders, maar brengt slechts mee dat een besluit in voorkomende gevallen alsnog wordt verzonden, hetgeen in dit geval niet is gebeurd.
5.5. De Raad ziet geen reden om de ontkenning door appellant van de uitreiking als ongeloofwaardig aan te merken. Het oordeel van de rechtbank dat uit verschillende telefoonnotities is af te leiden dat appellant op de hoogte moet zijn geweest van een hersteldverklaring, biedt daarvoor geen steun. Voor zover uit die notities al is af te leiden dat appellant daarvan op de hoogte was, volgt daaruit nog niet dat het besluit van 11 juni 2007 ook aan hem moet zijn uitgereikt. Het is immers denkbaar dat de hersteldverklaring mondeling is meegedeeld of door middel van een formulier, niet zijnde een besluit. De Raad wijst in dit verband op zijn vaste rechtspraak dat een (schriftelijke) hersteldverklaring door een verzekeringsarts slechts een feitelijke mededeling is en dat van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb pas sprake is wanneer als gevolg van een hersteldverklaring ziekengeld wordt geweigerd (zie de uitspraak van de Raad van 8 oktober 2008, LJN BF8063). Verder overweegt de Raad dat de telefoonnotities overigens ook onvoldoende aanknopingspunten bieden om aan te nemen dat appellant op de hoogte was van een hersteldverklaring of van het besluit van 11 juni 2007. Uit die notities blijkt niet eenduidig dat appellant of zijn echtgenote hebben gesproken over een hersteldverklaring. De Raad leidt uit hetgeen het Uwv ter zitting van de Raad heeft verklaard af dat denkbaar is dat in de telefoonnotities weergegeven informatie
– waaronder de vermelding van een hersteldverklaring – afkomstig is van een medewerker van het Uwv en niet van appellant zelf. Uit de telefoonnotities kan dus niet worden afgeleid dat de ontkenning van de uitreiking ongeloofwaardig is. Daarbij neemt de Raad mede in aanmerking dat die ontkenning door appellant consistent is.
5.6. De Raad komt tot de conclusie dat bekendmaking van het besluit van 11 juni 2007 niet geacht kan worden te hebben plaatsgevonden door uitreiking op die datum. Daarvan uitgaande heeft bekendmaking van het besluit van 11 juni 2007 in ieder geval niet eerder plaatsgevonden dan bij de brief van het Uwv van 3 september 2007, waarbij in het kader van de bezwaarprocedure de stukken zijn toegezonden aan de gemachtigde van appellant. De termijn voor het indienen van het bezwaar is dus pas aangevangen op of na 4 september 2007 en het bezwaar van 20 augustus 2007 is daarom niet te laat ingediend, maar vóór het begin van de termijn. Ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift blijft op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien – onder meer – het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen. Een dergelijke situatie doet zich hier voor.
5.7. Het Uwv heeft het bezwaar van appellant bij het bestreden besluit dus ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft dit besluit ten onrechte in stand gelaten.
6. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Raad zal doen wat de rechtbank had behoren te doen en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb. Verder zal worden bepaald dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het Uwv zal bij zijn nadere besluitvorming ook aandacht moeten besteden aan de vraag of, en zo ja in hoeverre, er reden is om schade te vergoeden, zoals door appellant verzocht. Daarnaast zal het Uwv bij zijn nadere besluitvorming een beslissing moeten nemen op het verzoek om vergoeding van de in de bezwaarfase gemaakte kosten van rechtsbijstand.
7. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 805,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.449,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
EK