ECLI:NL:CRVB:2012:BV8019

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-142 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen besluit van het Uwv inzake arbeidsgeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake haar arbeidsgeschiktheid. Appellante, die als schoonmaakster werkte, was per 13 december 2007 uitgevallen vanwege psychische klachten en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Op 4 juni 2009 heeft een verzekeringsarts appellante geschikt verklaard voor haar werk, maar appellante ontkende het besluit te hebben ontvangen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. De rechtbank Dordrecht heeft deze beslissing bevestigd.

In hoger beroep heeft de Raad beoordeeld of het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit van 4 juni 2009 aan appellante is uitgereikt. De Raad oordeelt dat het Uwv hierin is geslaagd, onderbouwd door de rapportage van de verzekeringsarts en het registratieformulier van een agressie-incident. De Raad concludeert dat de gebruikelijke procedure is gevolgd en dat appellante het besluit daadwerkelijk heeft ontvangen, ondanks haar ontkenning. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/142 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 1 december 2010, 09/1199 (aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Datum uitspraak: 7 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Folkers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2012, waar appellante is verschenen met haar gemachtigde, mr. Folkers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.M.J. Evers.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellante was werkzaam als schoonmaakster voor zestien uur per week, toen zij per 13 december 2007 uitviel vanwege psychische klachten. Haar dienstverband is nadien niet verlengd en appellante ontving vervolgens een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW).
1.3. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 4 juni 2009 is appellante bij besluit van diezelfde datum per 5 juni 2009 geschikt verklaard voor haar werk en is de ZW-uitkering beëindigd.
1.4. De verzekeringsarts heeft verklaard dat hij bij het onderzoek op 4 juni 2009 door appellante is bedreigd en geïntimideerd, in verband waarmee door hem de beveiliging is opgeroepen. De verzekeringsarts heeft van dit incident verslag gedaan in zijn rapportage van 4 juni 2009. Op 9 juni 2009 is naar aanleiding van het incident een formulier Registratie agressie-incidenten opgemaakt.
1.5. Op 24 juni 2009 heeft de echtgenoot van appellante telefonisch contact gehad met het Uwv waarbij bleek dat appellante stelde het besluit van 4 juni 2009 niet te hebben ontvangen. Naar aanleiding van dit telefoongesprek heeft het Uwv aan appellante op 25 juni 2009 nogmaals een beslissing met betrekking tot de arbeidsgeschiktheid per 5 juni 2009 toegestuurd. Naar aanleiding van de op 25 juni 2009 aan haar toegestuurde beslissing heeft appellante op 7 juli 2009 bezwaar gemaakt tegen het besluit met betrekking tot de geschiktheid voor haar werk per 5 juni 2009.
1.6. Bij besluit van 4 augustus 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv heeft in het bestreden besluit aangegeven dat een besluit met betrekking tot haar arbeidsgeschiktheid door de verzekeringsarts op 4 juni 2009 aan appellante is uitgereikt, dat voor het indienen van een bezwaarschrift een termijn van twee weken geldt en derhalve het bezwaar indien gericht tegen het besluit van 4 juni 2009 te laat is ingediend. Het is het Uwv niet gebleken dat er bijzondere omstandigheden waren, waardoor appellante niet in de gelegenheid was tijdig een bezwaarschrift in te dienen. Met betrekking tot de op 25 juni 2009 op verzoek van appellante aan haar toegezonden beslissing heeft het Uwv aangegeven dat deze beslissing niet op een ander, zelfstandig rechtsgevolg gericht is dan het aan appellante op 4 juni 2009 uitgereikte besluit en dat de beslissing van 25 juni 2009 derhalve niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waartegen bezwaar gemaakt kan worden.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2. De rechtbank heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij appellante is aangeduid als ‘eiseres’ en het Uwv als ‘verweerder’):
“2.4.2. Gelet op de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient indien het gaat om gevallen waarin uit de beschikbare gegevens volgt dat de belanghebbende het besluit wel moet hebben ontvangen en de ontkenning van die ontvangst dus als ongeloofwaardig moet worden bestempeld, de ontvangst aannemelijk te worden geacht.
Een dergelijke situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank hier voor. Zij hecht hierbij betekenis aan de door de verzekeringsarts opgestelde verklaring in het dossier. Hieruit blijkt dat eiseres de uitgereikte beslissing heeft vernietigd tijdens het spreekuur op 4 juni 2009. Dit gebeurde volgens de verzekeringsarts met verbaal agressieve dreigementen naar hem toe, waarna een melding van agressie werd gemaakt. Verder blijkt uit de registratie van het agressie-incident in het dossier dat volgens de arts de hersteldmelding de reden van het incident is geweest, dat hij verbaal bedreigd is en dat de bewaker erbij is geroepen. De rechtbank acht dan ook aannemelijk dat het besluit van 4 juni 2009 op dezelfde dag aan eiseres is uitgereikt.
Het gegeven dat namens eiseres ter terechtzitting is verklaard dat zij zich niet herkent in hetgeen volgens verweerder op 4 juni 2009 tijdens het spreekuur van de verzekeringsarts is voorgevallen, maakt dit oordeel niet anders.
De rechtbank stelt, met verweerder, vast dat eiseres niet binnen de in artikel 75k van de ZW voorgeschreven termijn van twee weken bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 4 juni 2009. De door eiseres aangevoerde omstandigheid dat de beslissing van 4 juni 2009 niet aan haar is uitgereikt vormt - gelet op het voorgaande - geen reden voor het oordeel dat eiseres redelijkerwijs niet in verzuim is geweest. Nu het besluit van 4 juni 2009 niet tijdig is aangevochten kan een beoordeling van de stelling van eiseres dat zij wel thuis hoort in de ZW, hier niet aan de orde komen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de in het formulier van 25 juni 2009 vervatte mededeling inzake de arbeidgeschiktheid van eiseres geen ander rechtsgevolg in het leven roept dan reeds met het besluit van 4 juni 2009 was bereikt. Hiermee heeft verweerder het formulier van 25 juni 2009 terecht niet aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Het feit dat - zoals eiseres aanvoert - in voornoemd formulier is opgenomen dat binnen twee weken daartegen bezwaar kan worden gemaakt, maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft dan ook terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.”
3. Appellante heeft in hoger beroep (samengevat) gesteld dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat appellante het besluit van 4 juni 2009 heeft ontvangen en daarbij ten onrechte meer waarde heeft gehecht aan de verklaring van de verzekeringsarts dat appellante het besluit van 4 juni 2009 na ontvangst heeft verscheurd dan aan de ontkennende verklaring van appellante met betrekking tot deze gebeurtenis. Tevens heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de beslissing van 25 juni 2009 niet op zelfstandig rechtsgevolg is gericht.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat het te laat is ingediend. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vraag of moet worden aangenomen dat het besluit van 4 juni 2009 op die datum aan appellante is uitgereikt.
4.2.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
4.2.2. Ingevolge artikel 75k, van de ZW bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift in een geschil als bedoeld in artikel 75j, in afwijking van artikel 6:7 van de Awb, twee weken.
4.2.3. Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
4.2.4. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbende zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
4.3. Zoals de Raad reeds eerder heeft bepaald (zie de uitspraak van de Raad van 2 september 2009, LJN BJ7127), dient in het geval bekendmaking van een besluit heeft plaatsgevonden door uitreiking, maar die uitreiking door belanghebbende wordt ontkend, het bestuursorgaan aannemelijk te maken dat het besluit is uitgereikt. In beginsel zal aan die eis zijn voldaan als het bestuursorgaan een door belanghebbende ondertekend ontvangstbewijs overlegt, waaruit de uitreiking van het besluit blijkt. Daarbij geldt dat niet is uitgesloten dat ook langs andere weg aannemelijk kan worden gemaakt dat aan die eis is voldaan. Indien het bestuursorgaan er niet in slaagt de uitreiking aannemelijk te maken, is er geen bekendmaking op de voorgeschreven wijze en vangt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift niet aan. De termijn vangt dan in het algemeen pas aan met ingang van de dag na die waarop het besluit alsnog op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. Slaagt het bestuursorgaan er wel in de uitreiking aannemelijk te maken, dan vangt de termijn aan de dag na de uitreiking van het besluit.
4.4. Appellante heeft ontkend dat het besluit van 4 juni 2009 aan haar is uitgereikt. Dat betekent dat het Uwv aannemelijk moet maken dat uitreiking heeft plaatsgevonden. De Raad is van oordeel dat het Uwv daarin is geslaagd. Zoals door het Uwv is aangegeven wordt een besluit als hier aan de orde in het algemeen en volgens de gebruikelijke procedure bij het Uwv uitgereikt door de verzekeringsarts. Gelet op de rapportage van de verzekeringsarts van 4 juni 2009 waarin hij de gang van zaken tijdens het spreekuur beschrijft en het daarbij gaande afschrift van het besluit van 4 juni 2009, het rapportage formulier Registratie agressie-incidenten van 9 juni 2009 waaruit naar voren komt dat de bewaking is ingeschakeld in verband met het agressieve optreden van appellante tijdens het spreekuur op 4 juni 2009 en de verklaring van de verzekeringsarts van 3 augustus 2009 dat appellante de door hem aan haar meegegeven beslissing tijdens het spreekuur op 4 juni 2009 heeft vernietigd, acht de Raad het voldoende aannemelijk dat de gebruikelijke procedure in dit geval ook is gevolgd en het besluit op 4 juni 2009 door de verzekeringsarts aan appellante is uitgereikt.
4.5. Het Uwv heeft het bezwaar van appellante bij het bestreden besluit dus terecht niet-ontvankelijk verklaard en de rechtbank heeft dit besluit terecht in stand gelaten. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd brengt de Raad niet tot een andersluidend oordeel nu zij de blote ontkenning dat zij het besluit van 4 juni 2009 niet heeft ontvangen niet nader heeft kunnen onderbouwen. Van omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb is - ook - de Raad niet gebleken.
5. Gelet op het hiervoor gestelde in 4.4 en 4.5 komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Riphagen als voorzitter en J.J.T. van den Corput en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2012.
(get.) J. Riphagen.
(get.) L. van Eijndthoven.
TM