ECLI:NL:CRVB:2007:BA1702
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- H.G. Lubberdink
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het maatmaninkomen voor nabestaandenuitkering onder de Algemene nabestaandenwet
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant, die een nabestaandenuitkering heeft aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW) na het overlijden van zijn echtgenote. De Centrale Raad van Beroep behandelt de vraag of het maatmaninkomen van appellant op de juiste wijze is vastgesteld. Appellant, die sinds 1998 een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), betwist de wijze waarop de Sociale verzekeringsbank (Svb) zijn maatmaninkomen heeft berekend. De Svb heeft het maatmaninkomen vastgesteld door indexering van het door het Uwv gehanteerde maatmaninkomen, dat is gebaseerd op de nettowinst over de laatste drie boekjaren voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid van appellant.
De Raad heeft de zaak behandeld op 19 januari 2007, waarbij appellant niet aanwezig was, maar de Svb vertegenwoordigd werd door een jurist. De Raad overweegt dat de wetgever met de bepaling omtrent het maatmaninkomen aansluiting heeft willen zoeken bij de definitie van arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Appellant stelt dat het maatmaninkomen ten onrechte is vastgesteld door indexering van een lager inkomen, terwijl hij meent dat zijn reële arbeidsinkomen over de jaren 1998 tot en met 2001 maatgevend zou moeten zijn.
De Raad concludeert dat de grief van appellant niet kan slagen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die eerder het beroep van appellant ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om een partij in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak wordt gedaan door een meervoudige kamer, met M.M. van der Kade als voorzitter, en de uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 maart 2007.