ECLI:NL:CRVB:2007:BB4006
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.M. van der Kade
- T.L. de Vries
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Beoordeling arbeidsongeschiktheid op basis van voltijdse functies in het kader van de ANW
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 mei 2007 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene, die sinds oktober 1999 een nabestaandenuitkering ontving op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De uitkering was aanvankelijk gebaseerd op de zorg voor een ongehuwd kind, maar werd later beëindigd op grond van de stelling dat betrokkene niet meer arbeidsongeschikt was. De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard, maar de Sociale verzekeringsbank ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de maatman van betrokkene niet de thuishulp voor 15 uren per week was, maar dat, gezien de langdurige werkloosheid van betrokkene, de maatman moest worden aangemerkt als iemand die is aangewezen op arbeid tegen het wettelijk minimumloon. De Raad benadrukte dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid volgens artikel 11 van de ANW aansluiting moet worden gezocht bij de regelgeving en jurisprudentie van de arbeidsongeschiktheidswetten. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de functies ook in deeltijd op de arbeidsmarkt moesten voorkomen, en vernietigde de eerdere uitspraak.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de ANW voltijdse functies als uitgangspunt kunnen worden genomen, vooral wanneer de betrokkene langdurig niet werkzaam is geweest. De Raad verklaarde het beroep van de Sociale verzekeringsbank ongegrond en vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.