ECLI:NL:CRVB:2010:BL4186

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5393 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag nabestaandenuitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, na het overlijden van haar echtgenoot op 30 januari 2005, een nabestaandenuitkering aangevraagd op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft deze aanvraag op 21 december 2005 afgewezen, met de mededeling dat alleen recht op een nabestaandenuitkering bestaat indien de nabestaande een ongehuwd kind verzorgt dat jonger is dan 18 jaar of indien de nabestaande vóór 1950 is geboren. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de Svb heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 13 augustus 2007. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing op 11 augustus 2008 ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 6 januari 2010 is appellante niet verschenen, maar de Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende aanleiding is om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum van overlijden van haar echtgenoot. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts rekening heeft gehouden met alle relevante medische gegevens, inclusief die uit Marokko, en dat de medische situatie van appellante op de dag van overlijden van haar echtgenoot bepalend is voor de beoordeling van haar aanvraag.

De Raad heeft geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 30 januari 2005 terecht is vastgesteld op minder dan 45%, waardoor zij geen recht heeft op een nabestaandenuitkering. De Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, en is openbaar uitgesproken op 17 februari 2010.

Uitspraak

08/5393 ANW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Marokko (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2008, 07/3621 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 17 februari 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld en daarbij nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 januari 2010. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft na het overlijden van haar echtgenoot, op 30 januari 2005, een nabestaandenuitkering krachtens de Algemene nabestaandenwet (ANW) aangevraagd. Op het aanvraagformulier heeft zij ingevuld niet door ziekte of gebreken geheel of gedeeltelijk ongeschikt te zijn voor het verrichten van arbeid buiten haar huishouding.
1.2. Bij primaire beschikking van 21 december 2005 heeft de Svb de aanvraag afgewezen en aangegeven dat alleen recht op toekenning van een nabestaandenuitkering bestaat indien een nabestaande van de overledene een ongehuwd kind verzorgt dat jonger is dan 18 jaar en niet tot het huishouden van een ander behoort of indien een nabestaande geboren is vóór 1950. In een brief van 2 maart 2006 heeft de Svb deze primaire beschikking aangevuld met de voorwaarde dat voor bepaalde arbeidsongeschikte nabestaanden recht op een nabestaandenuitkering bestaat.
1.3. Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft de Svb het bezwaar van appellante tegen de afwijzing van de aanvraag om een nabestaandenuitkering ongegrond verklaard en het besluit van 21 december 2005 gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 13 augustus 2007 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante onder meer aangevoerd dat zij als gevolg van psychische problemen niet kan werken en nog steeds onder medische behandeling staat.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de ANW, voor zover hier van belang, heeft recht op een nabestaandenuitkering de nabestaande die arbeidsongeschikt is op en sedert de dag van overlijden van de verzekerde en wiens arbeidsongeschiktheid na die dag ten minste drie maanden voortduurt.
4.2. Artikel 11 van de ANW luidt:
“1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.”.
4.3. Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 maart 2007 (LJN BA1702) heeft de wetgever met deze bepaling kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en de inmiddels ingetrokken Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (tezamen: de arbeidsongeschiktheidswetten) en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van artikel 11 van de ANW zo mogelijk aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten. Dit zal bijvoorbeeld niet mogelijk zijn waar bij het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten van de bepalingen van de arbeidsongeschiktheidswetten wordt afgeweken, nu de ANW voor een dergelijke afwijking geen basis kent. Voorts dienen bij de toepassing van artikel 11 van de ANW doel en strekking van deze wet als uitgangspunt te gelden.
4.4. De afwijzing van de aanvraag om een nabestaandenuitkering is gebaseerd op het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Aan het advies van het Uwv hebben de rapportages van de verzekeringsarts G. Klootwijk van 27 juni 2007 en van de arbeidsdeskundige J.F. van der Woude van 6 juli 2007 ten grondslag gelegen. Klootwijk heeft bij zijn oordeel de rapportages van artsen betrokken die appellante in Marokko hebben onderzocht, waarbij ook aandacht is besteed aan de vermeende psychische aandoening. Tevens heeft hij de door appellante zelf ingezonden medische stukken bestudeerd. Zijn conclusie is dat er bij appellante geen sprake is van een toestand van geen duurzaam benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Appellante is -ondanks bepaalde belemmeringen- in staat arbeid te verrichten, rekening houdend met de mogelijkheden zoals vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geldend op en na de datum in geding, zijnde 30 januari 2005. Van der Woude heeft vervolgens, na overleg met de verzekeringsarts, een aantal functies geselecteerd en heeft per functie nader onderbouwd waarom deze passend zijn. Hij heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vastgesteld op minder dan 15%.
4.5. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanleiding bestaat te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige met betrekking tot de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante op 30 januari 2005. Daarbij wijst de Raad erop dat de verzekeringsarts in zijn rapportage rekening heeft gehouden met alle medische en andere gegevens omtrent appellante afkomstig uit Marokko. De namens appellante in hoger beroep nog ingezonden stukken betreffen medische recepten die zijn voorgeschreven in 2006 en 2007. Voor dit geding is echter slechts van belang de medische situatie van appellante op de dag van overlijden van haar echtgenoot.
5. Uit het voorgaande volgt dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 30 januari 2005 terecht is vastgesteld op minder dan 45% en appellante geen recht heeft op een nabestaandenuitkering.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 februari 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
mm