ECLI:NL:CRVB:2001:AB2276
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.G. Treffers
- G.A.J. van den Hurk
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van bijstandsverlening aan vreemdeling met verzoek om verblijfsvergunning
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsverlening aan een vreemdeling, appellant, die een verzoek om een verblijfsvergunning had ingediend. Appellant, van Marokkaanse nationaliteit, had op 29 maart 1994 een verzoek om een vergunning tot verblijf ingediend, dat was afgewezen na het overlijden van zijn echtgenote. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn verzoek ongegrond verklaard. In hoger beroep werd door appellant aangevoerd dat hij zich in een gelijke positie bevond als personen aan wie uitstel van vertrek was verleend. Hij stelde dat hij om medische redenen niet kon worden uitgezet, maar dat dit nog niet bevestigd kon worden door de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie. Appellant voerde ook aan dat het bestreden besluit in strijd was met artikel 26 van het Internationaal Verdrag voor burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). De Centrale Raad van Beroep overwoog dat de president van de rechtbank het juridische kader van het bestreden besluit correct had uiteengezet. De Raad concludeerde dat appellant op 1 oktober 1998 niet kon worden aangemerkt als een vreemdeling met rechtmatig verblijf. De Raad oordeelde dat de beëindiging van de bijstandsverlening aan appellant niet gerechtvaardigd was, omdat hij eerder bijstand had ontvangen en de gevolgen van niet-gelegaliseerd verblijf al waren ingetreden. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit, en veroordeelde de gemeente Utrecht in de proceskosten van appellant.