ECLI:NL:CBB:2025:472

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 september 2025
Publicatiedatum
15 september 2025
Zaaknummer
25/100, 25/101 en 25/102
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter mr. D. Brugman in zaken 25/100, 25/101 en 25/102

In deze zaak hebben verzoekers een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. D. Brugman, die als rechter optreedt in de zaken met nummers 25/100, 25/101 en 25/102. Dit verzoek is gedaan naar aanleiding van een procedurele beslissing van mr. Brugman om bepaalde stukken, die door verzoekers kort voor de zitting op 4 september 2025 waren ingediend, niet bij de beoordeling van het verzet te betrekken. Verzoekers stellen dat deze beslissing blijk geeft van partijdigheid en obstructie. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat procedurele beslissingen van een rechter, zoals het niet betrekken van laat ingediende stukken, geen grond voor wraking kunnen zijn. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoekers niet voldoende concrete feiten of omstandigheden hebben aangedragen die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van mr. Brugman opleveren. De wrakingskamer heeft ook de andere gronden van verzoekers, zoals het antedateren van uitspraken en het ontnemen van rechten, als niet aannemelijk beoordeeld. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek om wraking afgewezen, waardoor de behandeling van het verzet in de zaken 25/100, 25/101 en 25/102 door mr. D. Brugman zal worden voortgezet.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 25/100, 25/101 en 25/102

beslissing op het wrakingsverzoek van

[naam 1], te [woonplaats 1] ,
[naam 2], te [woonplaats 2] , en
[naam 3], te [woonplaats 2] (verzoekers).

Procesverloop

Verzoekers hebben een verzoek gedaan om wraking van mr. D. Brugman, die als rechter van het College de zaken met nummers 25/100, 25/101 en 25/102 behandelt.
Deze zaken betreffen het verzetschrift dat verzoekers hebben ingediend tegen de uitspraak van het College van 25 maart 2025 (ECLI:NL:CBB:2025:191) op de verzoeken van verzoekers om herziening van drie uitspraken van het College van 3 december 2024 (ECLI:NL:CBB:2024:872, ECLI:NL:CBB:2024:873 en ECLI:NL:CBB:2024:874). Het College heeft deze herzieningsverzoeken met toepassing van artikel 8:54, gelezen in samenhang met artikel 8:119, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting afgewezen.
Tijdens de behandeling ter zitting op 4 september 2025 van het verzet in deze zaken heeft de vertegenwoordiger van verzoekers, [naam 3] ( [naam 3] ), het wrakingsverzoek gedaan. Van dit verzoek en de daarvoor gegeven gronden heeft de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
Bij brief van 9 september 2025 heeft mr. Brugman gemeld niet in de wraking te berusten, een reactie op het wrakingsverzoek gegeven en meegedeeld gebruik te zullen maken van de mogelijkheid om door de wrakingskamer te worden gehoord.
Bij brieven van 9 september 2025 en 10 september 2025 hebben verzoekers hun wrakingsverzoek nader toegelicht en stukken ingediend.
De zitting was op 10 september 2025. Hieraan hebben [naam 3] , vergezeld van [naam 4] , en mr. Brugman deelgenomen.

Overwegingen

1. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is hierbij echter niet doorslaggevend.
2 Uit het uittreksel van het proces-verbaal van de zitting op 4 september 2025 blijkt dat verzoekers hun verzoek om wraking van mr. Brugman hebben ingediend naar aanleiding van haar weigering om de stukken die zij in de namiddag van 3 september 2025 indienden niet bij de behandeling van het verzet te betrekken en dat verzoekers hun verzoek om wraking als volgt hebben gemotiveerd. Verzoekers stellen dat mr. Brugman zes uitspraken te laat heeft ingediend. Samen met een manager van de griffie van het College, heeft zij griffiefacturen achterovergedrukt. De uitspraken zijn geantedateerd om het fraudeonderzoek tegen verzoekers in februari 2023 te verlengen. De manager is daar bij betrokken. Volgens verzoekers is (ook) in deze zaak de fraudelijn zichtbaar die in de rechtspraak van het College wordt doorgevoerd. Stukken die zij hebben ingediend, worden buiten het dossier gehouden en komen terecht bij de rechter-commissaris. Er wordt constant obstructie gepleegd en uit het dossier wordt gefilterd wat er wel en niet in de zaak wordt gedaan. Verzoekers stellen dat hun alle grondrechten worden ontnomen. Zij wijzen in dit verband op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en op de principes III en V van de Principles of International Law Recognized in the Charter of the Nürnberg Tribunal and in the Judgment of the Tribunal (Neurenberg principes).
3 In haar reactie op het verzoek stelt mr. Brugman dat zij niet partijdig is geweest of de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Voor zover verzoekers het wrakingsverzoek baseren op bepaalde concrete handelingen die zij samen met de bedoelde manager zou hebben verricht, weet mr. Brugman niet waar zij op doelen. Zij heeft geen uitspraken geantedateerd en evenmin griffiefacturen achterovergedrukt. Evenmin heeft zij stukken gefilterd. Voor zover verzoekers met de wrakingsgrond dat stukken buiten het dossier zijn gehouden, doelen op stukken die zij in de namiddag van 3 september 2025 hebben ingediend, is dat volgens mr. Brugman in zoverre juist dat zij op de zitting heeft besloten deze stukken niet bij haar beoordeling mee te nemen. Dit is een procedurele beslissing die zij heeft genomen. Het waren namelijk veel stukken, die heel kort voor de zitting waren ingediend en de gemachtigden van de minister, de griffier en zij hadden deze niet meer voor de zitting kunnen bestuderen. Bovendien gaven verzoekers naar haar oordeel ook geen goede reden waarom zij deze stukken pas zo kort voor de zitting hadden ingediend. Mr. Brugman vindt niet dat deze beslissing laat zien dat zij partijdig is. Voor zover de wraking te maken lijkt te hebben met meer algemeen geformuleerde verwijten (obstructie, het ontnemen van grondrechten, artikel 6 van het EVRM en de artikelen 3 en 5 van de Neurenberg principes) herkent mr. Brugman zich niet in deze verwijten. Haar is ook niet duidelijk op welke feiten deze verwijten zijn gebaseerd, zodat ze ook geen grond voor wraking kunnen zijn.
4 De wrakingskamer overweegt als volgt.
5 Verzoekers hebben in de stukken en tijdens de zitting van de wrakingskamer mede aan de hand van stroomschema’s uitvoerig toegelicht dat zij op enig moment ten onrechte als fraudeurs zijn getypeerd en hoe instanties en bepaalde personen, waaronder ook (rechters en medewerkers van) het College, deze verdachtmaking als gevolg van labeling in de hele keten tot op de dag van vandaag gebruiken om systematisch en structureel hun rechten te schenden.
De wrakingskamer stelt voorop dat dit meer algemene betoog van verzoekers op zichzelf beschouwd niet bij de beoordeling van het wrakingsverzoek kan worden betrokken. In deze procedure beoordeelt de wrakingskamer immers alleen of er concrete feiten of omstandigheden zijn die op mr. Brugman betrekking hebben, die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat zij een vooringenomenheid koestert of die zouden maken dat er ten aanzien van haar een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat, waardoor zij het verzet van verzoekers tegen de uitspraak van het College van 25 maart 2025 niet kan behandelen. Daarom zal de wrakingskamer hierna het verzoek van verzoekers beoordelen voor zover zij daaraan concrete, specifiek op mr. Brugman betrekking hebbende feiten of omstandigheden ten grondslag hebben gelegd.
6.1
Verzoekers zien in de beslissing van mr. Brugman om de stukken die zij in de namiddag van 3 september 2025 indienden niet bij de behandeling van het verzet te betrekken een grond voor wraking, omdat zij zich door deze weigering aantoonbaar schuldig maakt aan obstructie en het filteren van stukken.
6.2
De wrakingskamer overweegt dat een dergelijke beslissing van de rechter een procedurele beslissing is. Procedurele beslissingen als zodanig kunnen nooit grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. De wrakingskamer komt geen oordeel toe over de juistheid van een procedurele beslissing. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond vormen voor wraking, ook niet als het zou gaan om een door de wrakingskamer onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is uitsluitend anders als de motivering van de procedurele beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. De beslissing van een rechter dat het door een partij zonder goede gronden op een laat moment indienen van stukken in strijd is met de goede procesorde en dat die stukken daarom niet bij de beoordeling van het geschil worden betrokken, is een gangbare beslissing. Er is naar het oordeel van de wrakingskamer geen enkele aanwijzing dat de beslissing die mr. Brugman tijdens de zitting op 4 september 2025 nam door andere motieven was ingegeven dan het bewaken van de goede procesorde, en zeker niet door motieven die verzoekers haar toedichten, zoals dwars willen liggen of bewijsstukken willen filteren.
7.1
Volgens verzoekers is een grond voor wraking van mr. Brugman ook gelegen in het antedateren (lees: postdateren) van haar uitspraken van 31 januari 2023. Bij deze uitspraken verklaarde zij met toepassing van artikel 8:54 van de Awb zes beroepen van verzoekers niet-ontvankelijk vanwege het niet of te laat betalen van griffierecht. Verzoekers stellen dat zij het afschrift van deze uitspraken op 26 januari 2023 ontvingen. Het postdateren van uitspraken moet naar hun mening als fraude en valsheid in geschrift worden aangemerkt.
7.2
Deze stelling van verzoekers is naar het oordeel van de wrakingskamer feitelijk niet juist. Uit de administratie van het College blijkt dat mr. Brugman in bedoelde periode zes beroepen van verzoekers om voormelde reden niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het gaat om de zaken met nummers 22/2201, 22/2213 en 22/2214, 22/2326, 22/2327 en 22/2328. Van de zes uitspraken die zij deed, zijn er vijf gedateerd 31 januari 2023 en één 24 januari 2023. Het is aannemelijk dat verzoekers laatstgenoemde uitspraak (in zaak 22/2201) op 26 januari 2023 ontvingen, maar niet dat zij op die dag ook de andere vijf uitspraken kregen. Uit de daarvan opgemaakte processen-verbaal blijkt namelijk dat de uitspraak in zaak 22/2201 op dinsdag 24 januari 2023 in het openbaar is uitgesproken en de andere vijf op dinsdag 31 januari 2023. Het afschrift van de uitspraak wordt pas nadat de uitspraak in het openbaar is uitgesproken aan partijen gezonden. De afschriften van de uitspraken van 31 januari 2023 kunnen verzoekers daarom niet op 26 januari 2023 hebben ontvangen. Ze kunnen ook niet per abuis al met de uitspraak van dinsdag 24 januari 2023 zijn meegezonden, omdat de uitspraken volgens de administratieve gegevens van het College toen nog niet voor het in het openbaar uitspreken en verzenden aan partijen aan de griffie waren aangeboden. Dat gebeurde pas op woensdag 25 januari 2023.
8 Voor zover verzoekers als wrakingsgrond aanvoeren dat mr. Brugman zaken traineert, overweegt de wrakingskamer dat verzoekers niet duidelijk hebben gemaakt wat zij daarmee bedoelen, laat staan hoe deze grond een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid oplevert. De toedeling van zaken en de termijn waarbinnen dat gebeurt, liggen buiten de invloedssfeer van de rechter. Overigens heeft het College de zogenaamde TVL-zaken, waartoe de zaken van verzoekers behoren, gelet op de maatschappelijke belangen die daarmee waren gemoeid, juist met voorrang behandeld.
9 Met betrekking tot de stelling dat mr. Brugman hun rechten heeft ontnomen, stelt de wrakingskamer vast dat verzoekers dit niet nader en specifiek hebben toegelicht. Ook op dit punt hebben verzoekers de aangevoerde wrakingsgrond niet concreet aannemelijk gemaakt.
10 Ten slotte overweegt de wrakingskamer dat de (vele) andere verzoeken die verzoekers aan de wrakingskamer hebben gedaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de wijze waarop het verzet naar hun mening procedureel en inhoudelijk verder moet worden behandeld, buiten de competentie van de wrakingskamer vallen. Daar gaat de wrakingskamer om die reden niet op in.
11 Het verzoek om wraking wordt daarom afgewezen. De behandeling van het verzet in de zaken met nummers 25/100, 25/101 en 25/102 door mr. D. Brugman als rechter zal worden voortgezet.

Beslissing

Het College wijst het wrakingsverzoek van 4 september 2025 af.
Aldus genomen door mr. S.C. Stuldreher, mr. H.O. Kerkmeester en mr. M.M. Smorenburg, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 september 2025.
w.g. S.C. Stuldreher De griffier is verhinderd deze beslissing mede te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.