In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 maart 2025, zaaknummer 23/193, staat de randvoorwaardenkorting van 5% voor het jaar 2018 centraal. De vennootschap, een melkveehouderij, had een korting van 80% opgelegd gekregen op haar rechtstreekse betalingen uit het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) vanwege niet-naleving van identificatie- en registratievoorschriften. Na een eerdere uitspraak van het College in 2021, waarin de minister werd verplicht om de korting te herzien, heeft de minister het kortingspercentage verlaagd naar 5% in een herziene beslissing. De vennootschap betwistte de opzet van de overtredingen en voerde aan dat de minister niet bevoegd was om opnieuw een korting op te leggen. Het College oordeelde dat de minister wel degelijk bevoegd was om de korting opnieuw op te leggen, aangezien de niet-naleving was vastgesteld tijdens controles in 2018. De vennootschap had onjuiste moeder-ID-codes opgegeven bij de geboortemelding van kalveren en had de dood van vier runderen niet gemeld. Het College concludeerde dat de minister de randvoorwaardenkorting op basis van nalatigheid kon opleggen en dat het beroep van de vennootschap op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. De vennootschap kreeg wel een vergoeding voor de kosten in bezwaar en een immateriële schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de minister om kortingen op te leggen bij niet-naleving van randvoorwaarden, zelfs na eerdere herroeping van besluiten.