In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 19 oktober 2021, zaaknummer 20/378, staat de randvoorwaardenkorting op rechtstreekse betalingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) centraal. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 8 november 2019 een randvoorwaardenkorting van 80% opgelegd aan appellante, een vennootschap onder firma, omdat zij niet had gemeld dat 19 runderen hadden gekalfd. Dit besluit werd door de minister in een later besluit van 19 maart 2020 gehandhaafd, ondanks het bezwaar van appellante. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld en het onderzoek ter zitting vond plaats op 2 september 2021.
Het College oordeelt dat de minister in het verweerschrift afstand heeft gedaan van de oorspronkelijke motivering van het bestreden besluit. Dit leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berustte, waardoor het beroep gegrond werd verklaard en het bestreden besluit werd vernietigd. Het College herroept het primaire besluit, omdat de wijziging van de motivering en de grondslag van de randvoorwaardenkorting wezenlijk afwijken van de eerdere besluitvorming. De minister had zich in het verweerschrift beroepen op een andere grondslag en feitencomplex dan in de eerdere besluiten, wat niet toegestaan is.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding voor kosten van DNA-onderzoek en wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het College wees deze verzoeken af, omdat de schade niet het gevolg was van het onrechtmatig geoordeelde besluit en de redelijke termijn niet was overschreden. Tot slot werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 2.564,-.