ECLI:NL:CBB:2024:864
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit minister over subsidie vaste lasten COVID-19
Op 3 december 2024 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen een onderneming en de minister van Economische Zaken. De zaak betreft een beroep tegen het besluit van de minister van 25 maart 2024, waarin het bezwaar van de onderneming tegen de vaststelling van de subsidie voor het derde kwartaal van 2021 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ongegrond werd verklaard. De minister had de subsidie vastgesteld op € 275.222,52 en het betaalde voorschot van € 59.632,60 teruggevorderd. De onderneming stelde dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met de omzetcijfers uit de samenstellingsverklaring van de accountant bij de berekening van de subsidie.
Het College heeft geoordeeld dat het geen zitting nodig had, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was. De minister had de hoogte van de subsidie berekend op basis van gegevens van de Belastingdienst over de omzet in de referentieperiode en de subsidieperiode. De onderneming had suppletieaangiften gedaan, maar het College oordeelde dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor het bepalen van de omzet en het omzetverlies. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van het College, waarin was geoordeeld dat de minister de aangifte omzetbelasting moest gebruiken, omdat dit een bewuste keuze van de regelgever was om de TVL uitvoerbaar te houden en administratieve lasten te beperken.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van de onderneming ongegrond, wat betekent dat de minister's besluit om geen rekening te houden met de samenstellingsverklaring van de accountant bij de subsidie berekening werd bevestigd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. R.W.L. Koopmans, met mr. C.D.V. Efstratiades als griffier.