Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] (onderneming)
de minister van Economische Zaken
:mr. S.M. Piron en mr. T. Khidous)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 juli 2024, zaaknummer 23/465, staat de berekening van het omzetverlies van een onderneming centraal in het kader van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De minister van Economische Zaken had de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op € 0,- en het eerder betaalde voorschot van € 13.555,80 teruggevorderd. De onderneming was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De minister had in zijn besluit de over Q4 van 2020 ingediende suppletieaangifte niet meegenomen, wat volgens het College onterecht was. De onderneming voerde aan dat de minister bij de berekening van het omzetverlies onjuiste omzetten had gebruikt, en dat de werkelijke omzet voor Q4 van 2020 € 114.429,- bedroeg, wat een omzetverlies van 53,1% zou betekenen. De minister daarentegen baseerde zijn berekeningen op andere aangiften en stelde dat het omzetverlies minder dan 30% was, waardoor hij bevoegd was om de subsidie op nihil vast te stellen.
Het College oordeelde dat de minister ten onrechte voorbij was gegaan aan de suppletieaangifte en dat de berekening van het omzetverlies herzien moest worden. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de ingediende suppletieaangifte in acht genomen moest worden. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de onderneming. Deze uitspraak benadrukt het belang van correcte gegevens bij de aanvraag van subsidies en de rol van de Belastingdienst in de controle van aangiften.