ECLI:NL:CBB:2024:442

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2024
Publicatiedatum
3 juli 2024
Zaaknummer
23/251
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister over subsidie COVID-19 voor onderneming met omzetverlies

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2024, betreft het een beroep van [naam 1] B.V. tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 27 september 2021 de subsidie voor het vierde kwartaal van 2020 vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 13.734,26 teruggevorderd. De onderneming was van mening dat zij recht had op de subsidie, omdat zij kosten had doorbelast aan een zustermaatschappij, [naam 2] B.V., wat volgens haar niet correct was weergegeven in de aangiften omzetbelasting. De minister had echter vastgesteld dat het omzetverlies van de onderneming niet voldeed aan de eis van minimaal 30% ten opzichte van het vierde kwartaal van 2019, de referentieperiode. De onderneming heeft beroep ingesteld, maar het College oordeelt dat de minister terecht heeft gehandeld. Het College volgt de onderneming niet in haar standpunt dat de gegevens van de Belastingdienst geen goed beeld geven van het omzetverlies. Het College bevestigt dat de minister op basis van de aangiften omzetbelasting heeft mogen concluderen dat de onderneming niet in aanmerking komt voor de subsidie. De uitspraak benadrukt dat de onderneming zelf verantwoordelijk is voor het indienen van een suppletieaangifte indien de aangegeven omzet niet correct is. Het College verklaart het beroep ongegrond en de minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 23/251

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2024 in de zaak tussen

[naam 1] B.V., te [woonplaats] , (de onderneming)

(gemachtigde: mr. M.P. Waninge)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigden: mr. P. van Veen en B. Groen)

Procesverloop

Met het besluit van 27 september 2021 (vaststellingsbesluit) heeft de minister de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2020 op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vastgesteld op € 0,- en het betaalde voorschot van € 13.734,26 teruggevorderd.
Met het besluit van 17 november 2024 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van de onderneming ongegrond verklaard.
De onderneming heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting was op 30 mei 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van de minister.

Overwegingen

Inleiding
1 De onderneming heeft voor Q4 van 2020 een subsidie aangevraagd. De minister heeft aan de onderneming een voorlopige subsidie verleend van € 17.167,83 en een voorschot van € 13.734,26 aan haar uitbetaald. Naar aanleiding van het verzoek van de onderneming om de subsidie vast te stellen, heeft de minister de subsidie vastgesteld op € 0,-. De reden daarvoor is dat uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies ten minste 30% is ten opzichte van Q4 van 2019, de referentieperiode. Volgens de minister komt de onderneming daarom niet in aanmerking voor een subsidie en moet zij het voorschot dat zij al had ontvangen, terugbetalen. De onderneming is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het College geeft de onderneming geen gelijk. Hierna legt het College uit waarom.
Beoordeling door het College
2.1
De onderneming voert aan dat de gegevens van de Belastingdienst geen goed beeld geven van het omzetverlies. Dat komt omdat zij kosten heeft doorbelast aan een zustermaatschappij, [naam 2] B.V. In 2019 is de doorbelasting in memoriaalboekingen tot uiting gekomen, waardoor deze niet terugkomt in de aangifte omzetbelasting voor Q4 van 2019. In 2020 is de doorbelasting tot uiting gebracht in een factuur aan [naam 2] B.V., waardoor de doorbelasting terugkomt in de aangifte omzetbelasting voor Q4 van 2020. Voor de TVL pakt dat ongunstig uit omdat de omzet in de subsidieperiode te hoog is om in aanmerking te komen voor een subsidie, terwijl het geen externe omzet betreft. Volgens de onderneming zou de aangifte omzetbelasting in dit uitzonderlijke geval daarom niet doorslaggevend moeten zijn voor het bepalen van haar omzet. Op zijn website zegt RVO zelf ook dat het bewijs van de behaalde omzet op andere wijze mag worden aangeleverd.
2.2
Het College volgt de onderneming niet in dit standpunt. Niet in geschil is dat de onderneming omzetbelasting betaalt over haar gehele omzet. Op grond van artikel 2.1.2, vijfde lid, van de TVL wordt in dat geval als omzet beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan de onderneming aangifte doet voor de omzetbelasting. Dat is een bewuste keuze van de regelgever geweest in verband met de uitvoerbaarheid van de TVL en de beperking van de administratieve lasten. De minister heeft toegelicht dat de vermelding op de website van de RVO, dat omzet ook aan de hand van de financiële administratie kan worden aangetoond, bedoeld is voor situaties waarin de onderneming niet over de gehele omzet aangifte omzetbelasting doet. Die situatie (geregeld in artikel 2.1.2, zesde lid van de TVL) is in het geval van de onderneming niet van toepassing. De minister gaat dus uit van de aangiften omzetbelasting. Het College heeft in zijn uitspraak van 11 januari 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:5) bevestigd dat dit geen onrechtmatig uitgangspunt is. Dat de doorbelaste bedragen in de referentieperiode op een boekhoudkundig andere manier zijn verwerkt, doet niet af aan het uitgangspunt dat voor de TVL de omzet aan de hand van de aangiften omzetbelasting wordt bepaald. Op basis van de aangiften omzetbelasting heeft de minister terecht geconcludeerd dat de onderneming niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies minimaal 30% is. Er doet zich geen uitzonderlijke omstandigheid voor waarin de minister van de in de TVL voorgeschreven wijze van omzetbepaling had moeten afwijken.
2.3
Verder heeft de minister terecht opgemerkt dat het op de weg van de onderneming ligt om een suppletieaangifte te doen als de aangegeven omzet in de referentieperiode of in de subsidieperiode niet juist is. Niet gebleken is dat de onderneming dit heeft gedaan.
2.4
Uit artikel 2.1.12, vierde lid, van de TVL volgt dat de subsidie in ieder geval op nihil (€ 0,-) wordt vastgesteld als het omzetverlies minder dan 30% bedraagt. De minister mocht daarom gebruikmaken van zijn bevoegdheid om op grond van artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht de subsidie te verlagen. Het College ziet in wat de onderneming heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat de minister daarvan in dit geval had moeten afzien.
Slotsom
3 Het beroep is ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2024.
w.g. C.T. Aalbers w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:46, tweede lid
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of
e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Artikel 2.1.2, vijfde lid
Indien de getroffen MKB-onderneming omzetbelasting betaalt over het geheel van de bedragen op basis waarvan haar omzetverlies wordt berekend, wordt als de omzet van de onderneming beschouwd het bedrag ten aanzien waarvan zij aangifte doet voor de omzetbelasting, overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet op de omzetbelasting 1968.
Artikel 2.12, zesde lid
Voor andere getroffen MKB-ondernemingen dan de ondernemingen, bedoeld in het vijfde lid, is de omzet het bedrag van de omzet zoals dat op eenvoudige en duidelijke wijze blijkt uit de financiële administratie van de onderneming of uit een ander bewijsstuk.
Artikel 2.1.12, vierde lid
De subsidie wordt in ieder geval op nihil vastgesteld, indien het omzetverlies minder dan 30% bedraagt.