ECLI:NL:CBB:2024:830
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling subsidie COVID-19 voor derde kwartaal 2021
In deze zaak heeft een ondernemer beroep ingesteld tegen de vaststelling van de subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het derde kwartaal van 2021. De minister van Economische Zaken had op 19 augustus 2022 een vaststellingsbesluit genomen, waarbij de subsidie was vastgesteld op € 3.416,14. Na een bezwaarprocedure werd dit bedrag op 18 januari 2023 herzien naar € 3.427,58. De ondernemer was het niet eens met de gehanteerde omzetcijfers door de minister, die gebaseerd waren op de aangifte omzetbelasting over het derde kwartaal van 2021. De ondernemer stelde dat een deel van deze omzet betrekking had op het tweede kwartaal van 2021 en dat dit niet correct was verwerkt.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 3 oktober 2024 behandeld. De ondernemer voerde aan dat de minister ten onrechte de omzet uit de aangifte omzetbelasting had gebruikt en dat er een strijd was met het vertrouwensbeginsel, omdat hem was toegezegd dat hij grootboekkaarten mocht overleggen. Het College oordeelde echter dat de minister terecht de aangifte omzetbelasting had gebruikt voor de vaststelling van de subsidie, en dat de ondernemer niet aannemelijk had gemaakt dat er toezeggingen waren gedaan die het handelen van de minister zouden kunnen beïnvloeden.
Daarnaast werd het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen sprake was van een aan de minister te wijten onrechtmatigheid. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. W.J.A.M. van Brussel, met mr. L.N. Foppen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 19 november 2024.