ECLI:NL:CBB:2024:826
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 op basis van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 november 2024, zaaknummer 23/1543, wordt de beslissing van de minister van Economische Zaken beoordeeld met betrekking tot de subsidie voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021, die is vastgesteld op € 0,-. De ondernemer, die zijn lunchroom in juli 2019 heeft ingeschreven, heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, omdat hij van mening is dat de referentieperiode voor de berekening van het omzetverlies niet representatief is. De minister heeft de referentieperiode van Q4 2019 gehanteerd, maar de ondernemer stelt dat hij net was begonnen en daardoor een lagere omzet had dan in latere jaren.
Het College oordeelt dat de minister terecht de referentieperiode heeft gebruikt zoals voorgeschreven in de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL). De ondernemer voldoet niet aan het vereiste van minimaal 20% omzetverlies, wat de minister bevoegd maakt om de subsidie op € 0,- vast te stellen. Het College wijst erop dat de TVL geen mogelijkheid biedt om af te wijken van de in de regeling genoemde referentieperioden, en dat de regelgever bewust heeft gekozen voor deze systematiek.
De ondernemer heeft aangevoerd dat de coronamaatregelen een grote impact op zijn bedrijf hebben gehad, maar het College concludeert dat de omstandigheden niet zodanig schrijnend zijn dat de minister van de gekozen referentieperiode had moeten afwijken. De uitspraak van het College bevestigt dat de minister de subsidie voor Q4 van 2021 op € 0,- mocht vaststellen, omdat niet is voldaan aan het vereiste van minimaal 20% omzetverlies. Het beroep van de ondernemer wordt ongegrond verklaard.