ECLI:NL:CBB:2024:327

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
22/2302 en 22/2303
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 7 mei 2024, worden de beroepen van een ondernemer tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) behandeld. De ondernemer had aanvragen ingediend voor een subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, maar deze aanvragen werden door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen. De minister stelde dat de ondernemer niet voldeed aan de vereisten voor omzetverlies, namelijk minimaal 20% voor Q4 2021 en 30% voor Q1 2022, ten opzichte van de referentieperiode.

De ondernemer betwistte de keuze van de minister voor Q1 van 2020 als referentieperiode en pleitte voor Q3 van 2020, omdat hij in die periode een representatieve omzet had kunnen genereren. Het College oordeelde echter dat de referentieperiode correct was vastgesteld volgens de regels van de TVL. De ondernemer had in zijn aanvragen Q1 van 2020 als referentieperiode gekozen, wat logisch was gezien de datum van inschrijving in het handelsregister en de opening van zijn horecagelegenheid.

Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de ondernemer niet in aanmerking kwam voor de subsidie, omdat het omzetverlies niet aan de vereisten voldeed. De beroepen werden ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom de TVL en de beperkte mogelijkheden voor uitzonderingen op de referentieperiodes.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 22/2302 en 22/2303

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2024 in de zaken tussen

[naam 1] , handelend onder de naam [naam 2], te [plaats] (de ondernemer)
(gemachtigde: B. Vaessen)
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat

(gemachtigde: mr. S. Piron)

Procesverloop

Met het besluit van 21 februari 2022 (het afwijzingsbesluit 1) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal (Q4) van 2021 afgewezen.
Met het besluit van 12 augustus 2022 (het bestreden besluit 1) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
Met het besluit van 9 mei 2022 (het afwijzingsbesluit 2) heeft de minister de aanvraag van de ondernemer voor een subsidie op grond van de TVL voor het eerste kwartaal (Q1) van 2022 afgewezen.
Met het besluit van 15 augustus 2022 (het bestreden besluit 2) heeft de minister het bezwaar van de ondernemer ongegrond verklaard.
De ondernemer heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 4 april 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen de gemachtigden van partijen.

Overwegingen

Inleiding
1. De ondernemer heeft voor Q4 van 2021 en voor Q1 van 2022 een subsidie op grond van de TVL aangevraagd. De minister heeft deze aanvragen afgewezen, omdat de ondernemer voor Q4 van 2021 niet voldoet aan het vereiste dat het omzetverlies in de subsidieperiode ten minste 20% is ten opzichte van de referentieperiode. Voor Q1 van 2022 voldoet de ondernemer niet aan het vereiste dat het omzetverlies in de subsidieperiode ten minste 30% is ten opzichte van de referentieperiode. In de bestreden besluiten heeft de minister Q1 van 2020 als referentieperiode gehanteerd, de periode die de ondernemer in zijn aanvragen heeft gekozen. De ondernemer is het daar niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Het College geeft de ondernemer geen gelijk en legt hieronder uit waarom.
Beoordeling door het College
2 De ondernemer wil dat de minister Q3 van 2020 als referentieperiode hanteert. Hij licht toe dat hij in die periode een representatieve omzet heeft kunnen maken, terwijl dat in Q1 van 2020 nog niet zo was. Nadat de ondernemer zich op 8 augustus 2019 heeft ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, is aan hem op 15 november 2019 een horecavergunning verleend. Door een ingrijpende verbouwing van het pand kon de ondernemer pas vanaf 4 februari 2020 omzet genereren. Op 15 maart 2020 moesten horecagelegenheden de deuren vanwege overheidsbeperkingen alweer sluiten.
3 Het College volgt de ondernemer niet in zijn standpunt. De referentieperiode voor een subsidie voor Q4 van 2021 betreft in het geval van de ondernemer een keuze tussen Q4 van 2019 of Q1 van 2020. Dat volgt uit artikel 2.5.3, tweede lid, van de TVL. Gelet op de datum waarop de ondernemer is ingeschreven in het handelsregister betreft de referentieperiode voor een subsidie voor Q1 van 2022 een keuze tussen Q1 van 2020 en het eerste kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister. Dat volgt uit artikel 2.6.3, derde lid, onder a, van de TVL. De ondernemer heeft in beide TVL-aanvragen Q1 van 2020 als referentieperiode gekozen. Omdat de horecagelegenheid pas in Q1 van 2020 is geopend, ligt die keuze voor Q1 van 2020 ook het meest voor de hand. De TVL biedt in het geval van de ondernemer geen mogelijkheid om hiervan af te wijken.
4 De uitspraak van 31 augustus 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:845) waar de ondernemer zich op beroept, maakt niet dat van een andere referentieperiode moet worden uitgegaan. Die uitspraak ziet op een periode waarin de TVL bepaalde dat voor de referentieperiode moest worden aangesloten bij de ‘start van de activiteiten’. De aangehaalde uitspraak gaat over het verduidelijken van dat criterium. In de periodes waar het hier om gaat, was dat criterium in de TVL vervangen door de inschrijfdatum in het handelsregister. Dat is wel een duidelijk criterium. De uitleg die bij de uitspraak is gegeven, is dus voor die periodes niet relevant.
5 Om te zorgen dat de TVL uitvoerbaar blijkt, maakt de minister alleen in zeer bijzondere gevallen een uitzondering op de referentieperiode uit de TVL. Het College heeft al eerder geoordeeld dat hij dit niet onrechtmatig vindt (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2022, ECLI:NL:CBB:2022:751). Dat de omzet in Q3 van 2020 representatiever is dan de omzet in Q1 van 2020, doordat de ondernemer niet de gehele periode van Q1 van 2020 geopend was, vindt het College geen omstandigheid op grond waarvan de minister een uitzondering op de referentieperiode had moeten maken. Dat de referentieomzet in Q1 2020 te laag is om in aanmerking te komen voor subsidie, maakt de bestreden besluiten niet onevenredig.
6 De minister heeft terecht geconstateerd dat de ondernemer niet in aanmerking komt voor subsidie op grond van de TVL, omdat in de subsidieperiodes niet is voldaan aan het vereiste dat sprake is van minimaal 20% (Q4 van 2021) dan wel 30% (Q1 van 2022) omzetverlies. De beroepen zijn ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Duuren, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2024.
w.g. M. van Duuren w.g. A.M. Slierendrecht

Bijlage

Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL)
Q4 2021
Artikel 2.5.2 (verstrekking subsidie), eerste en tweede lid
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden oktober, november en december 2021.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 20% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
(…)
Artikel 2.5.3 (bepaling omzetverlies), eerste tot en met derde en vijfde lid
Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
(…)
5. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het vierde kalenderkwartaal van 2021.
(…)
Q1 2022
Artikel 2.6.2 (verstrekking subsidie), eerste en tweede lid
De minister verstrekt op aanvraag eenmalig een subsidie aan een getroffen MKB-onderneming om bij te dragen aan de financiering van de vaste lasten in de maanden januari, februari en maart van 2022.
De subsidie wordt enkel verstrekt aan een MKB-onderneming:
a. waarvan het omzetverlies ten minste 30% bedraagt;
b. waarvan de uitkomst van de vermenigvuldiging van A en C ten minste € 1.500 bedraagt;
(…)
Artikel 2.6.3 (bepaling omzetverlies), eerste tot en met vierde lid
Het omzetverlies wordt berekend door het verschil tussen de omzet in de referentieperiode en de omzet in de subsidieperiode te bepalen en deze te delen door de omzet in de referentieperiode. De uitkomst van deze berekening wordt uitgedrukt in procenten.
De omzet in de referentieperiode is naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2019 of de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2020.
In afwijking van het tweede lid is de omzet in de referentieperiode voor:
a. een getroffen MKB-onderneming die na 31 december 2018 en voor 1 oktober 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het eerste kwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van inschrijving in het handelsregister;
b. een getroffen MKB-onderneming die na 30 september 2019 voor de eerste maal is ingeschreven in het handelsregister naar keuze van de aanvrager: de omzet in het derde kalenderkwartaal van 2020 of de omzet in het eerste gehele kalenderkwartaal volgend op de maand van de inschrijving in het handelsregister.
4. De omzet in de subsidieperiode is de omzet in het eerste kalenderkwartaal van 2022.