ECLI:NL:CBB:2024:327
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de afwijzing van subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 7 mei 2024, worden de beroepen van een ondernemer tegen de afwijzing van zijn subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) behandeld. De ondernemer had aanvragen ingediend voor een subsidie voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022, maar deze aanvragen werden door de minister van Economische Zaken en Klimaat afgewezen. De minister stelde dat de ondernemer niet voldeed aan de vereisten voor omzetverlies, namelijk minimaal 20% voor Q4 2021 en 30% voor Q1 2022, ten opzichte van de referentieperiode.
De ondernemer betwistte de keuze van de minister voor Q1 van 2020 als referentieperiode en pleitte voor Q3 van 2020, omdat hij in die periode een representatieve omzet had kunnen genereren. Het College oordeelde echter dat de referentieperiode correct was vastgesteld volgens de regels van de TVL. De ondernemer had in zijn aanvragen Q1 van 2020 als referentieperiode gekozen, wat logisch was gezien de datum van inschrijving in het handelsregister en de opening van zijn horecagelegenheid.
Het College concludeerde dat de minister terecht had vastgesteld dat de ondernemer niet in aanmerking kwam voor de subsidie, omdat het omzetverlies niet aan de vereisten voldeed. De beroepen werden ongegrond verklaard, en de minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regels rondom de TVL en de beperkte mogelijkheden voor uitzonderingen op de referentieperiodes.