ECLI:NL:CBB:2023:143
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing subsidieaanvraag TVL vierde kwartaal 2021
In deze zaak heeft [naam 1] B.V. een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) voor het vierde kwartaal van 2021. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Economische Zaken en Klimaat, omdat er geen sprake was van een omzetderving van 20% ten opzichte van de gekozen referentieperiode, het vierde kwartaal van 2019. De minister verklaarde het bezwaar van [naam 1] ongegrond, waarna [naam 1] beroep instelde tegen dit besluit. Tijdens de zitting op 19 december 2022 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van [naam 1] en de gemachtigden van de minister aanwezig waren.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister terecht de referentieperiode had vastgesteld en dat er geen reden was om een andere referentieperiode te hanteren. [naam 1] voerde aan dat de minister ten onrechte geen rekening had gehouden met de datum van de drank- en horecavergunning en de opening van het restaurant. Echter, het College stelde vast dat de TVL alleen de keuze bood tussen het vierde kwartaal van 2019 en het eerste kwartaal van 2020 als referentieperiodes. De minister had in eerdere gevallen coulance toegepast, maar had dit beleid gewijzigd voor de subsidieperiode in kwestie.
Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen, omdat [naam 1] niet voldeed aan de voorwaarden voor de subsidie. Het beroep werd ongegrond verklaard, en de minister hoefde geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. H.L. van der Beek, met mr. L.N. Foppen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 21 maart 2023.