In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 september 2024 uitspraak gedaan over de tijdigheid van een bezwaar tegen een S&O-correctieverklaring van de minister van Economische Zaken. De curator van [naam 2] B.V. had bezwaar gemaakt tegen de correctieverklaring, maar dit bezwaar werd door de minister als kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. De curator stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was vanwege bijzondere omstandigheden, waaronder zijn eigen medische problemen en het overlijden van een collega. Het College oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, omdat de curator of een collega tijdig een bezwaarschrift had kunnen indienen. De minister had bovendien niet de verplichting om de curator te horen, omdat er geen redelijke twijfel bestond over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Het College concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar veroordeelde de minister wel in de proceskosten van de curator.