ECLI:NL:HR:2016:2599

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 november 2016
Publicatiedatum
16 november 2016
Zaaknummer
16/02080
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over verschoonbaarheid van te late indiening beroep wegens ziekte aan het einde van de beroepstermijn

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 1 april 2016 geoordeeld dat het beroepschrift van de belanghebbende niet tijdig was ingediend, waardoor hij niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende stelde dat hij door een ernstige ziekte, die aan het einde van de beroepstermijn was opgetreden, niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen. De Hoge Raad oordeelt dat een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte kan leiden tot de ontvankelijkheid van een te laat ingediend beroepschrift. De Rechtbank had niet voldoende rekening gehouden met de medische situatie van de belanghebbende en had niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat was om een beroepschrift in te dienen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van de Rechtbank en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens wordt de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

18 november 2016
nr. 16/02080
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 1 april 2016, nr. BRE 15/318, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 25 juni 2015 betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De uitspraak van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak, gedagtekend 26 november 2014, de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag afgewezen. Het beroepschrift van belanghebbende, voorzien van een poststempel met de datum 19 januari 2015, is ter griffie van de Rechtbank ingekomen op 21 januari 2015.
2.3.
Belanghebbende heeft, blijkens het proces-verbaal van de zitting, voor de Rechtbank gesteld dat tijdens een verblijf bij zijn dochter in [R] gedurende de Kerstdagen van 2014 zijn gezondheidstoestand aanzienlijk verslechterde, wat leidde tot een ziekenhuisopname aan het einde van dat jaar. Bij belanghebbende werd toen een ernstige aandoening vastgesteld.
2.4.1.
De Rechtbank heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet bij de Rechtbank is ingediend binnen de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 6:7 in verbinding met artikel 6:9 Awb. Zij heeft op grond daarvan geoordeeld dat niet‑ontvankelijkverklaring ingevolge artikel 6:11 Awb nog slechts achterwege kan blijven indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest.
2.4.2.
De Rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat zij niet aannemelijk acht dat belanghebbende gedurende de gehele beroepstermijn niet in staat is geweest tijdig een beroepschrift in te dienen of dit te laten doen, eventueel op nader aan te voeren gronden. Als belanghebbende vanwege zijn medische situatie zichzelf niet in staat achtte tijdig een beroepschrift in te dienen, had het op zijn weg gelegen om op een eerder moment, toen nog niet zwaar werd geleden onder de gevolgen van die toestand, voor adequate vervanging te zorgen ter behartiging van zijn belangen. Bovendien heeft belanghebbende ter zitting vermeld dat hij tijdens het begin van de beroepstermijn in staat was een brief op te stellen. Dat hij dit toen heeft nagelaten en dit op een te laat moment heeft gedaan komt voor zijn eigen rekening en risico, aldus de Rechtbank.
2.5.
De hiertegen gerichte klachten slagen. Een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte kan grond opleveren een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten (zie HR 30 oktober 1996, nr. 31553, ECLI:NL:HR:1996:AA1720, BNB 1996/412, en HR 22 oktober 2004, nr. 39927, ECLI:NL:HR:2004:AR4387, BNB 2005/30). Van een belanghebbende kan immers niet verlangd worden dat hij, met het oog op de mogelijkheid van een dergelijke ziekte, reeds enige tijd voor het verstrijken van de termijn beroep instelt. Het oordeel van de Rechtbank als hiervoor onder 2.4.2 weergegeven miskent dit, of is, als dat niet het geval is, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. De uitspraak van de Rechtbank kan niet in stand blijven en verwijzing moet volgen.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
verwijst het geding naar de Rechtbank Zeeland‑West‑Brabant ter behandeling van en beslissing op het verzet met inachtneming van dit arrest, en
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie betaalde griffierecht ten bedrage van € 124.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer C. Schaap als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en J. Wortel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2016.