Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2024 in de zaken tussen
[naam 1] B.V., te [plaats] (de onderneming)
de minister van Economische Zaken
Procesverloop
Overwegingen
Inleiding
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 30 juli 2024, zijn de beroepen van een Chinees restaurant tegen de afwijzing van hun subsidieaanvragen op grond van de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) ongegrond verklaard. De aanvragen betroffen de periodes Q4 2021 en Q1 2022. De minister van Economische Zaken had de aanvragen afgewezen omdat er geen omzetverlies was vastgesteld. De onderneming had verzocht om alternatieve referentieperioden, maar de minister oordeelde dat de gekozen referentieperioden, Q4 2017 en Q1 2018, correct waren en in lijn met de systematiek van de TVL.
De onderneming voerde aan dat zij onevenredig benadeeld werd door de strikte toepassing van de referentieperioden, vooral gezien de bijzondere omstandigheden van sloop en herbouw van hun restaurant. De minister had echter geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die een afwijking van de standaardreferentieperiodes rechtvaardigden. Het College bevestigde deze beoordeling en oordeelde dat de minister terecht geen uitzondering had gemaakt voor de onderneming, aangezien de gekozen referentieperiodes vergelijkbaar waren met de voorgeschreven periodes en voorafgingen aan de coronamaatregelen.
Het College concludeerde dat de afwijzing van de subsidieaanvragen niet in strijd was met het evenredigheidsbeginsel en dat de minister de aanvragen terecht had afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een strikte naleving van de regels binnen de TVL-regeling, zelfs in schrijnende situaties.