ECLI:NL:CBB:2022:258

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
21/1029
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit minister van Landbouw inzake tegemoetkoming COVID-19 voor sierteeltondernemer

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 24 mei 2022, wordt het beroep van een sierteeltondernemer tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit behandeld. De ondernemer had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vanwege omzetderving door de coronamaatregelen. Het primaire besluit van de minister, waarin de tegemoetkoming op nihil werd vastgesteld, werd in bezwaar herroepen en de tegemoetkoming werd vastgesteld op € 16.261,79. De ondernemer was van mening dat het jaar 2019 niet meegeteld moest worden in de berekening van de omzetderving, omdat hij in dat jaar geen omzet had behaald.

Het College oordeelt dat de TLTO geen ruimte biedt om het jaar 2019 buiten beschouwing te laten, aangezien de regeling uitgaat van een gemiddelde omzet over drie referentiejaren. De ondernemer had zijn bedrijf in 2018 stilgelegd en pas eind 2019 weer opgestart, maar het College stelt dat hij gedurende de jaren 2017 tot en met 2019 zonder onderbreking ingeschreven stond in het handelsregister. De beslissing van de minister om het jaar 2019 mee te tellen in de berekening van de omzetderving wordt door het College als rechtmatig beschouwd.

Het College concludeert dat de situatie van de ondernemer niet zodanig bijzonder is dat er van de regeling afgeweken moet worden. De gevolgen van de ondernemerskeuzes komen voor rekening van de ondernemer. Het beroep wordt ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1029

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [naam 2] , te [woonplaats 1] , appellant

(gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming land- en tuinbouwondernemers COVID-19 (TLTO) vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot teruggevorderd.
Bij besluit van 19 juli 2021 heeft verweerder het bezwaar van appellant deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 13.146,79.
Bij herziene beslissing op bezwaar van 26 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant deels gegrond en deels ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op € 16.261,79.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2022. Namens appellant is verschenen mr. R.P. Zijp, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [naam 3] .

Overwegingen

1. Appellant is een ondernemer in de sierteelt. Hij exploiteert een bollenbroeierij voor de sierteelt. Appellant heeft eind 2018 zijn onderneming stilgelegd om samen met een neef een andere onderneming op te gaan starten. Pas in december 2019 heeft appellant zijn tuinbouwbedrijf weer hervat, waardoor over heel 2019 geen omzet is gemaakt. Appellant vindt dat daarom bij de berekening van de hoogte van de tegemoetkoming 2019 niet moet worden meegerekend.
2. De TLTO voorziet in een tegemoetkoming in de schade geleden door ondernemingen in bepaalde landbouwsectoren door de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19. De regeling is onder meer opgesteld om ondernemers in de sierteelt tegemoet te komen.
3. Een onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 meer dan 30% aan omzetderving lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19 komt in aanmerking voor een tegemoetkoming.
De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen. Voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid, wordt de tegemoetkoming berekend op basis van de omzetderving per vierkante meter.
De precieze tekst van het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
4. Appellant heeft op 20 mei 2020 een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming op grond van de TLTO. Bij besluit van 27 mei 2020 is deze aanvraag toegewezen voor een bedrag van € 74.851,70,-. Op 3 september 2020 heeft appellant een verzoek ingediend tot vaststelling van de tegemoetkoming.
5. Verweerder heeft de tegemoetkoming in het primaire besluit vastgesteld op nihil omdat niet was gebleken dat appellant in de jaren 2017 tot en met 2019 omzet of brutowinst had. In bezwaar heeft appellant alsnog omzetgegevens overgelegd over de jaren 2017 en 2018. In het bestreden besluit heeft verweerder daarmee alsnog een berekening gemaakt en het bedrag van de tegemoetkoming uiteindelijk vastgesteld op € 16.261,79. Verweerder volgt appellant niet in het standpunt dat het jaar 2019 in de berekening buiten beschouwing gelaten moet worden, omdat appellant over dat jaar geen omzet heeft gedraaid. De TLTO laat geen ruimte om de hoogte van de omzetderving op andere wijze vast te stellen dan zoals in artikel 2, tweede lid, van de TLTO is bepaald. Het betreft een regeling met een generiek karakter en de uitvoering is zo ingericht dat zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk een voorschot krijgen uitgekeerd. Om te zorgen dat de regeling uitvoerbaar blijft wordt slechts in een zeer uitzonderlijk geval een uitzondering gemaakt. Daarvan is hier geen sprake. Ook volgt verweerder appellant niet in het standpunt dat artikel 2, zesde lid, van de TLTO toegepast dient te worden, omdat sprake zou zijn van een uitbreiding van het bedrijf. Dat in dit geval sprake is van een uitbreiding in vierkante meters van het grondoppervlak zoals bedoeld in dat artikel is niet gebleken.
6. Appellant voert aan dat verweerder ten onrechte het jaar 2019 heeft meegenomen in de berekening van de omzetderving. Dat was een afwijkend jaar, omdat hij het tuinbouwbedrijf eind 2018 volledig heeft stilgelegd en pas weer in december 2019 heeft opgestart. Daardoor is er in 2019 geen omzet behaald. In de maanden januari tot en met april 2019 heeft appellant al zijn arbeid gestoken in een plan om met zijn neef het tuinbouwbedrijf van [naam 4] B.V. te [woonplaats 2] over te nemen, tegen een gedeeltelijke beloning. Het overnameplan bleek uiteindelijk onhaalbaar, maar pas in december 2019 was het weer mogelijk om te beginnen met de broeierij. Uit de TLTO blijkt dat bepalend is wat de omzetderving in 2020 is ten opzichte van de jaren 2017 tot en met 2019. Het dienen echter wel representatieve jaren te zijn. Als de omzet schommelt als gevolg van prijswijzigingen en oogstfluctuaties is dat redelijkerwijs voor risico van de ondernemer. Het is echter onredelijk om een periode zonder productie mee te nemen. Bovendien biedt de TLTO wel ruimte voor de door appellant gevraagde toepassing, omdat de onderneming in 2019 niet actief was in de tuinbouwsector. Ondanks dat de regeling geen hardheidsclausule kent, dient verweerder te toetsen of het resultaat redelijk en billijk is.
7.1
Het College volgt verweerder in het standpunt dat artikel 2, eerste lid, van de TLTO geen grondslag biedt om bij het berekenen van het omzetverlies het jaar 2019 buiten beschouwing te laten. De TLTO gaat uit van een gemiddeld behaalde omzet over drie referentiejaren en kent daarop geen uitzonderingen, behalve wanneer sprake is van een startende onderneming. Voor zover appellant met het argument dat de onderneming in 2019 niet actief was in de tuinbouw bedoelt te stellen met zijn argument dat hij zijn onderneming pas eind 2019 weer heeft opgestart dat hij als startende onderneming moet worden aangemerkt, volgt het College hem daarin niet. Appellant heeft met zijn onderneming gedurende de jaren 2017 tot en met 2019 zonder onderbreking en met dezelfde activiteiten ingeschreven gestaan in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Na de onderbreking van de werkzaamheden heeft appellant bovendien dezelfde werkzaamheden verricht als in de jaren 2017 en 2018.
7.2
Het College volgt verder het standpunt van verweerder dat de situatie van appellant niet zodanig bijzonder is dat verweerder zou moeten afwijken van de regeling. Dat appellant in één van die jaren geen bedrijfsactiviteiten heeft uitgevoerd in verband met een voorgenomen overname van een andere onderneming, is een eigen keuze geweest van appellant. Bovendien had appellant in 2019 andere inkomsten. Ook zijn beslissing om de tuinbouwonderneming weer op te pakken toen de overnameplannen niet doorgingen is een eigen keuze van appellant. De gevolgen van deze ondernemerskeuzes bij de toepassing van TLTO komen voor rekening van appellant. Het College acht het bestreden besluit niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, mr. R.W.L. Koopmans en mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. L.N. Foppen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022.
De griffier is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen.
w.g. B. Bastein L. Foppen

BIJLAGE

Artikel 1 van de TLTO1. In deze regeling wordt verstaan onder:

gedupeerde onderneming:in Nederland gevestigde onderneming als bedoeld in
artikel 5 van de Handelsregisterwet 2007 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0021777&artikel=5&g=2022-04-11&z=2022-04-11), werkzaam in de volgende sectoren:

–teelt van bloembollen

–teelt van boomkwekerijgewassen in de volle grond

–teelt van overige sierplanten in de volle grond

–teelt van perkplanten in de volle grond

–teelt van perkplanten onder glas

–teelt van potplanten onder glas

–teelt van snijbloemen en snijheesters in de volle grond

–teelt van snijbloemen en snijheesters onder glas

–groothandelaren in de producten van de hiervoor genoemde teelten

wegtransporteurs van bloembollen, sierplanten, perkplanten, potplanten, snijbloemen, heesters en boomkwekerijgewassen die transporteren van telers naar veilingen en groothandelaren

–vermeerderaars van sier-, perk- en potplanten

–veilingen van sierteeltproducten

voedingstuinbouw, te weten telers en groothandelaren van producten uit bijlage I, deel IX van
verordening 1308/2013 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32013R1308)die specifiek zijn bestemd voor bedrijven die in het handelsregister staan ingeschreven onder een hoofdactiviteit die in de
bijlage (https://wetten.overheid.nl/BWBR0043501/2020-05-09)bij deze regeling is opgenomen, met de daarbij behorende code van de Standaard Bedrijfsindeling of een vergelijkbare unieke aanduiding als het een andere lidstaat betreft;
gedupeerde teler:teler van fritesaardappelen;
handelsregister:handelsregister als bedoeld in
artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007 (https://wetten.overheid.nl/jci1.3:c:BWBR0021777&artikel=2&g=2022-04-11&z=2022-04-11)of een vergelijkbare registratie in een andere lidstaat;

Artikel 2 van de TLTO

1. De minister verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een gedupeerde onderneming die in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020:
a. meer dan 30% aan omzetderving, zoals bepaald op de in het tweede tot en met zesde lid bepaalde wijze lijdt als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de verdere verspreiding van COVID-19;
b. geconfronteerd wordt met een combinatie van de volgende situaties:
– de productie gaat door terwijl er nauwelijks omzet wordt gemaakt;
– producten zijn slecht of niet houdbaar vanwege bederfelijkheid en er zijn geen of beperkte alternatieve toepassingsmogelijkheden; en
– in de periode maart, april en mei is een grote seizoenspiek in productie, personele bezetting en omzet.
2. De hoogte van de omzetderving wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen het gemiddelde van de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.
(…)
6. In afwijking van het tweede lid geldt voor gedupeerde ondernemingen in de sierteelt en voedingstuinbouw die hun teeltoppervlak na 12 maart 2017 met minimaal 10% hebben uitgebreid dat de tegemoetkoming wordt gebaseerd op de omzetderving per vierkante meter, die wordt vastgesteld op 70% van het verschil tussen de gemiddelde omzet per vierkante meter van het bedrijf in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 en de omzet per vierkante meter in de periode van 12 maart tot en met 11 juni 2020, nadat dit verschil achtereenvolgens is vermenigvuldigd met het aantal vierkante meters teeltoppervlak bestemd voor sierteeltproducten of voedingstuinbouw in 2020 en is verminderd met het bedrag waarmee de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn afgenomen.

Artikel 4 van de TLTO

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:
a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;
b. de gedupeerde onderneming in staat van faillissement verkeert dan wel bij de rechtbank een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de onderneming is ingediend.

Artikel 6 van de TLTO

1. Uiterlijk op 31 augustus 2020 dient de gedupeerde onderneming een verzoek tot definitieve vaststelling van de tegemoetkoming bij de minister in met behulp van een door de minister beschikbaar gesteld middel door indiening van de volgende bewijsstukken:
a. het bewijs waaruit blijkt wat de daadwerkelijke omzetderving, bruto winst of opbrengstderving in de periode van 12 maart 2020 tot en met 11 juni 2020 is, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
b. een controleverklaring van een accountant over de omzet, bruto winst of opbrengst in de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 en 2019 volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document;
c. voor ondernemingen die gedurende de periode van 12 maart tot en met 11 juni over de jaren 2017, 2018 of 2019 zijn gestart, wordt de omzet, bruto winst of opbrengst berekend vanaf het moment dat er omzet is gegenereerd;
d. het bewijs waaruit blijkt met welk bedrag de kosten van de ondernemer als gevolg van COVID-19 zijn verminderd, geleverd door middel van een controleverklaring van een accountant volgens een door de minister ter beschikking gesteld model of een door de minister geaccepteerd vergelijkbaar document.
(…)