Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juli 2024 op het hoger beroep van:
(gemachtigde: ir. A.H.J. van der Putten)
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft de landbouwer hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin zijn beroep tegen een bestuurlijke boete wegens overschrijding van de gebruiksnormen voor dierlijke meststoffen en fosfaat ongegrond werd verklaard. De minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur had de landbouwer een boete opgelegd van € 61.955,- voor het niet naleven van de Meststoffenwet (Msw). De landbouwer betwistte de vaststelling van de beginvoorraad meststoffen door de minister en voerde aan dat deze onjuist was vastgesteld. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister de beginvoorraad correct had vastgesteld op basis van de door de landbouwer aangeleverde gegevens. De landbouwer had geen bewijs geleverd dat de minister onterecht had gerekend met de beginvoorraad. Daarnaast verzocht de landbouwer om matiging van de boete, maar het College oordeelde dat er geen aanleiding was voor matiging, aangezien de boete conform de regelgeving was vastgesteld. Het College bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.