In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 9 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over een opgelegde bestuurlijke boete van € 61.955,– voor overtredingen van de Meststoffenwet. De boete was opgelegd wegens overschrijding van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2017, alsook voor het niet naar waarheid verstrekken van gegevens. De minister had het bezwaar van de eiser gedeeltelijk gegrond verklaard en de boete verlaagd naar € 53.200,–. De eiser heeft pro forma beroep ingesteld en de gronden van het beroep ingediend. Tijdens de zitting op 8 juni 2021 is de zaak behandeld, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een adviseur van zijn bedrijf. De rechtbank heeft de relevante regelgeving en de feiten van de zaak uitvoerig besproken, waarbij de minister erkende dat de beginvoorraad van de meststoffen niet correct was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de minister de juiste gegevens had gebruikt voor de berekening van de begin- en eindvoorraad, maar dat er fouten waren gemaakt in de boeteberekening. De rechtbank heeft de beroepsgrond van de eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de boete niet vernietigd, omdat de eiser niet benadeeld was door de fouten in de besluitvorming. De rechtbank heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.496,– en het betaalde griffierecht van € 354,– aan de eiser vergoed.