5.3Het College komt, gelet op het voorgaande, tot de conclusie dat [naam 3] tijdig een toelatingsaanvraag heeft ingediend voor het biocide Maxforce Quantum.
6 Deze toelatingsaanvraag heeft het Ctgb als een aanvraag om wederzijdse parallelle erkenning (als bedoeld in artikel 34 van de Biocidenverordening) aangemerkt en hij heeft bij de beoordeling hiervan de Biocidenverordening toegepast. Over de stelling van de Bijenstichting dat artikel 34 van de Biocidenverordening niet van toepassing kan zijn op de toelatingsaanvraag, overweegt het College dat artikel 34 niet van toepassing is op biociden die al overeenkomstig artikel 17 van de Biocidenverordening zijn toegelaten. De Bijenstichting heeft erop gewezen dat het biocide al op 9 mei 2008 in Nederland was toegelaten, maar uit het toelatingsbesluit blijkt dat deze (eerdere) toelating is gebaseerd op artikel 121, eerste lid, in samenhang met artikel 44, eerste lid, van de Wgb. Dit betekent dat het hier niet gaat om een toelating overeenkomstig artikel 17 van de Biocidenverordening en dat Maxforce Quantum dus niet op die grond is uitgesloten van de toepassing van artikel 34 van de Biocidenverordening.
7 Het Verenigd Koninkrijk heeft de aanvraag getoetst aan de Biocidenrichtlijn en het Ctgb heeft de aanvraag geëvalueerd volgens de procedure van artikel 34 van de Biocidenverordening. Het Ctgb meent dat het Verenigd Koninkrijk voldoende rekening heeft gehouden met de vereisten van de artikelen 91 en 23 van de Biocidenverordening en heeft vervolgens zelf de conclusie getrokken dat het biocide voldoet aan artikel 19 van die verordening. Voor zover de Bijenstichting stelt dat het Ctgb de Biocidenrichtlijn (en niet de Biocidenverordening) had moeten toepassen, overweegt het College dat de vereisten voor de wederzijdse parallelle erkenning, zoals deze volgen uit de Biocidenverordening, strenger zijn dan die gelden voor de opeenvolgende wederzijdse erkenning uit de Biocidenrichtlijn. Daarmee kan de toepassing van de Biocidenrichtlijn voor de Bijenstichting geen gunstiger uitkomst opleveren en heeft zij bij de bespreking van deze beroepsgrond geen belang.
8 Artikel 34, derde lid, van de Biocidenverordening bepaalt dat de bevoegde autoriteiten de aanvrager in kennis stellen van de overeenkomstig artikel 80 verschuldigde vergoeding. Niet of niet tijdige betaling kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van de aanvraag. Het Ctgb heeft toegelicht dat het (anders dan nu) destijds gebruikelijk was om te factureren nadat de referentielidstaat de beoordeling had voltooid. In dit geval was dat op 22 februari 2017. Het Ctgb heeft vervolgens op 2 maart 2017 een factuur verzonden aan [naam 3] met een betalingstermijn van dertig dagen. De betaling is op 20 maart 2017 door het Ctgb ontvangen. Het College is van oordeel dat [naam 3] daarmee de vergoeding tijdig heeft voldaan. In dat verband merkt het College op dat de artikelen 34 en 80 van de Biocidenverordening niet verplichten de factuur binnen 30 dagen na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager te verzenden. Dit betekent dat het Ctgb dus ook geen aanleiding had hoeven zien de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
9 Deze beroepsgrond slaagt niet.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
10 De Bijenstichting voert aan dat zij recht heeft op kennisneming van het volledige dossier, omdat het hier gaat om een milieuaangelegenheid. Zij verzoekt het complete dossier behorende bij het bestreden besluit toe te zenden en om alle milieu-informatie waarvan bij de besluitvorming gebruik is gemaakt, openbaar te maken. De Bijenstichting wijst in dit verband op artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 47 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), het Verdrag van Aarhus en het recht op een eerlijk proces in de nationale rechtsorde (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 1 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3547). 11 Het Ctgb merkt op dat bij een wederzijdse parallelle erkenning de documenten die de referentielidstaat heeft beoordeeld, relevant zijn. Het gaat dan om de [naam 4] , de confidentiële annex en de Summary of Product Characteristics (de samenvatting van de productkenmerken). Voor zover deze stukken geen vertrouwelijke informatie bevatten, zijn deze stukken al in het geding gebracht.
12 Het Ctgb heeft op verzoek van de Bijenstichting nadere stukken overgelegd. Hoewel het Ctgb een deel van het Competent Authority Report (CAR) niet kan overleggen, beschikte de Bijenstichting over voldoende stukken om een deskundige te raadplegen en vervolgens een standpunt in te nemen. Niet is gebleken dat de Bijenstichting door het ontbreken van een deel van het CAR is geschaad in haar verdediging. Voor zover de Bijenstichting meent dat nog andere op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken, verwerpt het College dit standpunt omdat de Bijenstichting niet heeft toegelicht welke stukken verder ontbreken en waaruit zij afleidt dat het Ctgb deze stukken niet heeft overgelegd.
13 Voor zover de Bijenstichting een openbaarmakingsverzoek doet, wijst het College erop dat het in deze zaak niet gaat om openbaarmaking, maar om de verstrekking van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Daarnaast volgt uit de uitspraak van 18 augustus 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:555), dat het College niet bevoegd is om te oordelen over beroepen die betrekking hebben op openbaarmakingsverzoeken die na 1 september 2013 bij het College zijn ingediend. Het gebruik van Maxforce Quantum
14 De Bijenstichting vindt dat het Ctgb Maxforce Quantum vanuit milieuoogpunt niet had mogen toelaten, althans dat er geen afdoende beperkingen zijn gesteld. Daarbij komt dat niet is aangetoond dat zich bij het gebruik geen onaanvaardbare effecten op het milieu en de biodiversiteit voordoen. Bovendien zijn de voorschriften niet handhaafbaar en uitvoerbaar. Het voorschrift dat Maxforce Quantum alleen bij nestingangen van mieren mag worden gebruikt, voorkomt volgens de Bijenstichting niet dat het middel in het oppervlaktewater en grondwater terechtkomt en tot schadelijke effecten op het bijenvolkenniveau leidt. De Bijenstichting wijst in dit verband ook op het rapport van de deskundige prof. dr. [naam 8] ( [naam 8] ). Het Ctgb heeft dit rapport niet betrokken bij het bestreden besluit.
15 Het Ctgb heeft toegelicht dat het gebruik van Maxforce Quantum geen onacceptabele risico’s oplevert voor bodemorganismen. Zo is het risico voor rioolwaterzuivering acceptabel en leidt pleksgewijze toepassing op verharde oppervlakken rondom woongebouwen niet tot onacceptabele risico’s. Bij binnentoepassingen wordt wel emissie naar het riool doorgerekend, maar geeft een eerste berekening aan dat ook dit niet leidt tot onacceptabele risico’s. Volgens het Ctgb is de maatregel dat het product alleen gebruikt dient te worden op plaatsen die niet worden blootgesteld aan regen-, overstromings- of schoonmaakwater, een zinvolle maatregel, die goed naleefbaar is.
16 Het Ctgb heeft gemotiveerd uiteengezet dat naleving van de voorschriften eraan bijdraagt dat zo min mogelijk middel uitspoelt naar het riool. Het rapport van [naam 8] ziet grotendeels op gewasbeschermingsmiddelen, slechts een klein deel gaat over biociden. Het gebruik van Maxforce Quantum zal effect kunnen hebben op inheemse mieren, maar dit effect zal, omdat dit middel alleen voor professioneel gebruik is toegestaan, minimaal zijn. Voor bijen zal het geen gevolgen hebben, omdat de geltoepassing vooral aantrekkelijk zal zijn voor organismen die graag suiker eten. Daarom geeft het rapport het Ctgb geen aanleiding om anders te oordelen over de risico’s voor bijen. De Bijenstichting heeft daartegen niets ingebracht. Onder deze omstandigheden ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies van het Ctgb dat de toepassing van het middel, mits toegepast volgens de voorschriften, op zichzelf niet leidt tot onaanvaardbare risico's voor bijen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
17 Op de zitting van 14 november 2023 heeft de Bijenstichting aangevoerd dat uit Bijlage V bij de Biocidenverordening volgt dat Maxforce Quantum onder productsoort 18 als bedoeld in de Biocidenverordening (“Producten voor de bestrijding van geleedpotigen (bv. insecten, spinachtigen en schaaldieren) met andere middelen dan afweren of aanlokken”) valt en daarom is uitgesloten van het toepassingsgebied van de Biocidenverordening.
18 Beoordeling van deze beroepsgrond vergt de heropening van het onderzoek en leidt onontkoombaar tot verdere vertraging. Het College zal deze nieuwe beroepsgrond buiten bespreking laten, omdat de Bijenstichting deze in strijd met de goede procesorde te laat heeft aangevoerd. Niets weerhield de Bijenstichting ervan deze beroepsgrond in een eerder stadium naar voren te brengen.
Het beroep tegen het besluit van 8 juli 2011 en de proceskostenvergoeding in zaaknummer 13/477
19 De Bijenstichting heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 8 juli 2011, waarbij het Ctgb heeft beslist tot wijziging van de toelating van Maxforce Quantum. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld tegen de beslissing op dat bezwaar van 29 mei 2013. In de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van 7 mei 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:189) heeft het College het besluit van 29 mei 2013 buiten beschouwing gelaten. De Bijenstichting verzoekt het College daarom de beroepsgronden in die zaak te betrekken bij de behandeling van dit beroep. Verder merkt de Bijenstichting op dat het Ctgb in die zaak geen proceskostenvergoeding heeft vastgesteld. Ook dit maakt dat de Bijenstichting (alsnog) belang heeft bij een uitspraak. 20 Het Ctgb wijst erop dat hij op de zitting in die eerdere beroepsprocedure heeft toegezegd de in bezwaar gemaakte proceskosten te vergoeden.