ECLI:NL:CBB:2023:45

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
26 januari 2023
Publicatiedatum
30 januari 2023
Zaaknummer
21/402
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Geheimhoudingsbeslissing
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geheimhoudingsverzoek in bestuursrechtelijke procedure omtrent gewasbeschermingsmiddelen

In deze zaak heeft [naam 1] beroep ingesteld tegen een besluit van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) van 24 februari 2021, waarbij op haar bezwaar tegen de herregistratie van een biocide is beslist. Het Ctgb heeft vertrouwelijke stukken overgelegd en verzocht om beperking van de kennisneming van deze stukken op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter-commissaris is gevraagd om te oordelen over de gerechtvaardigdheid van deze beperking.

De rechter-commissaris heeft vastgesteld dat het Ctgb een verzoek heeft gedaan om de kennisneming van bepaalde persoonsgegevens te beperken, met name de namen van auteurs van studies. [naam 2] heeft als derde-partij deelgenomen aan het geding en heeft argumenten aangedragen voor de vertrouwelijkheid van deze gegevens, waaronder het risico op inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. De rechter-commissaris heeft de belangen van de betrokken partijen afgewogen en geconcludeerd dat de beperking van de kennisneming van persoonsgegevens van auteurs van studies over gewervelde dieren gerechtvaardigd is, terwijl de beperking van de kennisneming van persoonsgegevens van auteurs van studies die niet over gewervelde dieren gaan niet gerechtvaardigd is.

De rechter-commissaris heeft de beslissing genomen dat de documenten die niet onder de beperking vallen, teruggezonden moeten worden aan het Ctgb en dat het Ctgb binnen twee weken een nieuwe versie van de stukken moet toesturen. Tevens is [naam 1] en [naam 2] verzocht om binnen twee weken schriftelijk aan te geven of zij instemmen met de vertrouwelijke behandeling van de gegevens van auteurs van studies over gewervelde dieren. Deze beslissing is genomen door mr. D. Brugman op 26 januari 2023.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/402
beslissing van de rechter-commissaris op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , [naam 1]

(gemachtigde: mr. L.J. Smale),
en
het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden,het Ctgb
(gemachtigden: mr. K. van der Wart, mr. M.K. Konings en P.C. Okkerman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam 2] ( [naam 2] ) (rechtsopvolger van [naam 3] )
(gemachtigde: mr. E. Broeren).

Procesverloop

[naam 1] heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Ctgb van 24 februari 2021 waarbij is beslist op haar bezwaar tegen de toelating van de herregistratie van het biocide […] op basis van wederzijdse parallelle erkenning.
Het Ctgb heeft bij brief van 7 oktober 2022 de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende onderdelen van het Competent Authority Report (CAR):
- A1 (REV Doc II Reference list Imi)
- A2 (REV Doc II Imi)
[naam 1] heeft bij brief van 7 november 2022 haar zienswijze gegeven op dit verzoek.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is. Met toepassing van artikel 8:12 van de Awb heeft het College een rechter-commissaris opgedragen deze beslissing te nemen.
2. Het Ctgb heeft bij het verzoek om beperking van de kennisneming de zienswijze van [naam 2] betrokken.
3.1
Het verzoek van het Ctgb tot beperking van de kennisneming heeft betrekking op de stukken A1 en A2. Voor beide stukken doet het Ctgb een beroep op vertrouwelijkheid van persoonsgegevens. Het gaat concreet om de in de stukken A1 en A2 genoemde namen van de auteurs van studies in het algemeen en studies over gewervelde dieren in het bijzonder. Het Ctgb heeft het verzoek kort toegelicht en verder ter onderbouwing van de vertrouwelijkheid gewezen op de zienswijze van [naam 2] .
3.2
In haar zienswijze voert [naam 2] primair aan dat de stukken A1 en A2 niet betrokken zijn bij de besluitvorming en om die reden geen op de zaak betrekking hebbende stukken zijn. Subsidiair wijst [naam 2] erop dat de regel dat sprake moet zijn van gewichtige redenen die beperkte kennisname rechtvaardigen, in dit geval nuancering behoeft. In dat verband stelt [naam 2] allereerst, onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van het College van 19 januari 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:88), dat kennisneming van deze gegevens door [naam 1] niet noodzakelijk is om haar belangen naar behoren te kunnen bepleiten. Daarnaast stelt [naam 2] , onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 februari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:616), dat voor deze persoonsgegevens beperkte kennisneming gerechtvaardigd is naar analogie met openbaarmaking van namen van medewerkers van bestuursorganen. Verder vindt [naam 2] dat de gegevens vertrouwelijk behandeld moeten worden, omdat deze gegevens zijn ingediend in het vertrouwen dat deze slechts worden gebruikt voor het specifieke doel waarvoor ze zijn verstrekt.
3.3
[naam 2] wijst er verder op dat openbaarmaking van dit soort gegevens in het verleden heeft geleid tot misbruik, zoals rechtsreeks mailcontact en publieke beschuldigingen. Het risico op een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is volgens [naam 2] reëel, mede vanwege de intensiteit van het publieke debat. Ter toelichting heeft [naam 2] naar voren gebracht dat in de afgelopen jaren diverse incidenten hebben plaatsgevonden, zoals het bekladden van de woning van een werknemer, protesten van activisten en de samenkomst van activisten bij kantoren van [naam 2] . Ook heeft een werknemer van (de rechtsvoorganger) van [naam 2] een dreigbrief ontvangen op zijn privéadres, wat kan worden onderbouwd met een geanonimiseerde versie van het proces-verbaal van de aangifte.
3.4
Tot slot stelt [naam 2] dat het verstrekken van de persoonsgegevens in strijd is met artikel 6 van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (AVG). Een zorgvuldige belangenafweging leidt in dit geval tot de conclusie dat het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt. Dit betekent dat verstrekking van de persoonsgegevens niet noodzakelijk is en daarom in strijd is met de AVG.
3.5
Het Ctgb merkt nog op dat het doel van deze procedure niet ziet op de gegevens waarvoor beperkte kennisname wordt verzocht. [naam 1] wordt volgens het Ctgb niet benadeeld wanneer zij niet kennis kan nemen van deze gegevens. Bovendien gaat het hier om gegevens waarvan het Ctgb pas na de zitting van 15 mei 2021 kennis heeft genomen. Deze gegevens hebben dus niet bijgedragen aan het onderwerp waarover het geschil in de bodemprocedure gaat. Concluderend stelt het Ctgb dat [naam 2] groot belang heeft bij bescherming van persoonsgegevens, terwijl [naam 1] geen belang heeft bij kennisname van die gegevens in het kader van de belangen waar zij voor staat.
4. [naam 1] stelt zich op het standpunt dat in de stukken ten onrechte delen zijn weggelakt. Ten eerste heeft het Ctgb daarvoor volgens haar ten onrechte geen motivering gegeven. Het valt [naam 1] verder op dat de zwartgelakte gegevens auteursnamen, referentienummers en (afgekorte) namen van studies, onderzoeken of “trial” betreffen. Door het weglakken wordt [naam 1] belemmerd in het beoordelen en doorgronden van de studies. Zij wijst erop dat dit belang op grond van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (Verdrag van Aarhus) in milieugeschillen voorrang heeft met het oog op een effectieve toegang tot de rechter in milieugeschillen.
5. De rechter-commissaris merkt vooraf op dat deze beslissing alleen gaat over de (deels) vertrouwelijke stukken die zijn gevoegd bij het verzoek van 7 oktober 2022 tot beperkte kennisname en niet over andere stukken waarin volgens [naam 1] ten onrechte delen zijn weggelakt. Verder geeft deze beslissing geen (definitief) oordeel over de vraag of de stukken A1 en A2 op de zaak betrekking hebbende stukken zijn; die beoordeling geschiedt in het kader van de inhoudelijke beoordeling van het beroep.
6. De door de rechter-commissaris te nemen beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar staat tegenover dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen onevenredig kan schaden, terwijl het Ctgb er belang bij heeft ook in de toekomst de informatie, waaronder concurrentiegevoelige gegevens, aangeleverd te krijgen die het voor een goede uitoefening van zijn taken nodig heeft.
7. De rechter-commissaris ziet niet in waarom de regel dat sprake moet zijn van gewichtige redenen die beperkte kennisname rechtvaardigen in dit geval nuancering zou behoeven, zoals [naam 2] heeft betoogd. Bij de hiervoor bedoelde belangenafweging (onder 6) is volledige kennisneming van de op de zaak betrekking hebbende stukken het uitgangspunt. Daarop wordt alleen een uitzondering gemaakt als sprake is van zwaarwichtige belangen voor beperking van de kennisneming. Het ligt op de weg van degene die zich op de uitzondering beroept om aannemelijk te maken dat zich een uitzonderingssituatie voordoet.
8. De gegevens waarvan geheimhouding wordt gevraagd (zoals opgesomd in de tabel in de zienswijze van [naam 2] ), betreffen alle persoonsgegevens van auteurs van studies. Een deel van de studies gaat over gewervelde dieren en een deel heeft geen betrekking op gewervelde dieren. Voor de persoonsgegevens voor auteurs van studies over gewervelde dieren geldt een speciale regeling. Daarom bespreekt de rechter-commissaris hierna deze twee categorieën afzonderlijk.
Persoonsgegevens van auteurs van studies (uitgezonderd studies over gewervelde dieren)
9.1
Voor de in de stukken genoemde persoonsgegevens over de auteurs van studies (uitgezonderd studies over gewervelde dieren) acht de rechter-commissaris beperking van de kennisneming daarvan niet gerechtvaardigd. Daartoe is het volgende van belang.
9.2
In artikel 63, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (Verordening 1107/2009) is het volgende bepaald:
“Een persoon die verzoekt om vertrouwelijke behandeling van de informatie die hij uit hoofde van deze verordening indient, verstrekt een verifieerbare verantwoording om aan te tonen dat openbaarmaking zijn commerciële belangen of de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de persoonlijke integriteit in het gedrang kan brengen.”
9.3
De rechter-commissaris stelt vast dat in dit geval geen sprake is van een dergelijke verifieerbare verantwoording. [naam 2] heeft weliswaar verwezen naar diverse incidenten en de berichtgeving in de media over protesten van activisten, maar deze informatie is algemeen van aard. Daaruit volgt niet (direct) op welke wijze deze incidenten en protesten verband houden met de studies (en de hierbij betrokken auteurs). Voor zover het gaat om de werknemer van (de rechtsvoorganger van) [naam 2] die een dreigbrief heeft ontvangen op zijn privéadres, stelt de rechter-commissaris vast dat deze stelling niet nader is toegelicht of onderbouwd met stukken. Hierdoor valt niet vast te stellen of deze werknemer een van de auteurs genoemd in de stukken is en op welke wijze dit incident verband houdt met de studies die in de stukken zijn genoemd.
9.4
De rechter-commissaris volgt ook niet de stelling van [naam 2] dat deze persoonsgegevens naar analogie van de rechtspraak over namen van medewerkers van bestuursorganen vertrouwelijk moeten blijven. Het enkele feit dat de in de stukken genoemde personen medewerkers zijn van [naam 2] is onvoldoende om de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van deze personen zwaarder te laten wegen dan het belang van openbaarheid, ook al vervullen deze personen geen openbare functie (zie ook de uitspraak van het College van
5 juli 2017, ECLI:NL:CBB:2017:242). Dit geldt ook voor de stelling dat de gegevens vertrouwelijk behandeld moeten worden vanwege het enkele feit dat deze gegevens zijn ingediend in het vertrouwen dat deze slechts worden gebruikt voor het specifieke doel waarvoor ze zijn verstrekt. Daarbij neemt de rechter-commissaris in aanmerking dat de overgelegde stukken [naam 1] , voor het naar behoren kunnen bepleiten van haar belangen, zo goed mogelijk in staat moeten stellen de juistheid van de (onderbouwing van) het in geding zijnde besluit te kunnen onderzoeken. Van een dergelijk onderzoek kan ook een onderzoek naar de deskundigheid van de auteurs van studies deel uitmaken. Daarbij gaat de rechter-commissaris ervan uit dat [naam 1] prudent zal omgaan met deze gegevens, gelet op wat [naam 2] heeft gesteld (zie 9.3) over de persoonlijke veiligheid van auteurs die betrokken zijn bij dit soort studies.
9.5
Over de verwijzing door [naam 2] naar de uitspraak van het College van 19 januari 2021 overweegt de rechter-commissaris dat het in dat geval ging over de vertrouwelijke behandeling van gegevens over productielocaties. Het College kwam in die zaak tot de conclusie dat beperking van de kennisneming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens gerechtvaardigd is, omdat openbaarmaking van deze informatie tot een onevenredig nadeel voor de verstrekker van de gegevens zal kunnen leiden, terwijl kennisneming van deze informatie door de partij die er niet over beschikt niet noodzakelijk is om haar belangen naar behoren te kunnen bepleiten. Dat betreft dus een andere situatie dan in dit geval aan de orde is.
9.6
Het beroep op artikel 6 van de AVG slaagt evenmin. De rechter-commissaris geeft hiervoor de volgende motivering. Met inachtneming van het voorbehoud dat in rechtsoverweging 5 is gemaakt over de op de zaak betrekking hebbende stukken, geldt dat de procedure van het inzenden van deze stukken op grond van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt als verstrekken door middel van doorzending van gegevens als bedoeld in artikel 4, aanhef en onder 2 van de AVG. Datzelfde geldt voor het doorzenden van deze stukken op grond van artikel 8:39, eerste lid, van de Awb. Daarmee is dus, voor zover het persoonsgegevens betreft, sprake van verwerking in de zin van de AVG. Omdat het inzenden op grond van artikel 8:42 van de Awb en het doorzenden op grond van artikel van 8:39 van de Awb wettelijke verplichtingen zijn, zijn deze vormen van verwerking daarmee tevens noodzakelijk in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c, van de AVG. Daarnaast beantwoorden de artikelen 8:42 en 8:39 van de Awb, zoals op grond van artikel 6, derde lid, van de AVG is vereist, ook aan een doelstelling van algemeen belang en zijn zij evenredig met het nagestreefde gerechtvaardigde doel. Het betreft immers wettelijke bepalingen waarmee wordt beoogd te waarborgen dat een geschil over een door het Ctgb genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het Ctgb ter beschikking staan, zodat [naam 1] zich daarover kan uitlaten en het College daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. Daarmee wordt recht gedaan aan de waarborgen voor een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De rechter-commissaris wijst in dit verband ten slotte nog op overweging 52 van de considerans bij de AVG. Daar wordt opgemerkt dat van het verbod op verwerking van persoonsgegevens kan worden afgeweken en moet worden voorzien in de mogelijkheid tot verwerking van die gegevens indien dat noodzakelijk is voor de vaststelling, de uitoefening of de onderbouwing van een rechtsvordering, in een gerechtelijke (of administratieve of buitengerechtelijke) procedure. Het voorgaande neemt overigens niet weg dat met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennisneming van de persoonsgegevens kan worden beperkt. Zie ook de beslissing van de rechter-commissaris van 8 december 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:794).
Persoonsgegevens van auteurs van studies over gewervelde dieren
10. [naam 2] heeft toegelicht dat de auteurs van de lijst op de laatste pagina van haar zienswijze vallen onder de in artikel 39 sexies, tweede lid, van Verordening (EU) 2019/1381 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de transparantie en duurzaamheid van de EU-risicobeoordeling in de voedselketen (Verordening 2019/1381) genoemde categorie van natuurlijke personen die betrokken zijn bij proeven op gewervelde dieren of bij het verkrijgen van toxicologische informatie.
11. In artikel 39 sexies van Verordening 2019/1381 is het volgende bepaald:
“1. Met betrekking tot verzoeken om wetenschappelijke output, met inbegrip van wetenschappelijke adviezen uit hoofde van de wetgeving van de Unie, maakt de Autoriteit het volgende altijd openbaar:
(…)
b. de namen van de auteurs van gepubliceerde of openbaar beschikbare studies die dienen ter ondersteuning van dergelijke verzoeken; en
(…)
2. Niettegenstaande lid 1 wordt het openbaar maken van de namen en adressen van natuurlijke personen die betrokken zijn bij proeven op gewervelde dieren of bij het verkrijgen van toxicologische informatie geacht aanzienlijke schade toe te brengen aan de persoonlijke levenssfeer en integriteit van die natuurlijke personen; die gegevens worden derhalve niet openbaar gemaakt, tenzij anders bepaald in Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad.”
12. Op grond van het tweede artikellid worden persoonsgegevens van die categorie natuurlijke personen niet openbaar gemaakt. Gelet hierop acht de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van deze persoonsgegevens gerechtvaardigd.
13. Voor zover [naam 1] stelt dat haar belang om de studies onbelemmerd te kunnen beoordelen en doorgronden op grond van het Verdrag van Aarhus voorrang heeft met het oog op een effectieve toegang tot de rechter in milieugeschillen, overweegt de rechter-commissaris als volgt. Nog daargelaten de vraag of persoonsgegevens van auteurs van studies over gewervelde dieren kunnen worden aangemerkt als ‘milieu-informatie’, geldt dat het recht op een effectieve toegang tot de rechter in milieugeschillen niet absoluut is. Bovendien gaat het hier om gegevens die volgens artikel 39 sexies van Verordening 2019/1381 de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen in het gedrang brengen. Zoals onder rechtsoverweging 12 is geoordeeld acht de rechter-commissaris in dit geval beperking van de kennisneming van deze persoonsgegevens gerechtvaardigd.
Conclusie
14. Uit het voorgaande volgt dat de rechter-commissaris beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens van de auteurs van studies over gewervelde dieren gerechtvaardigd acht. Voor het overige wordt het verzoek om beperking van de kennisneming afgewezen.
15. Het College kan alleen met toestemming van de andere partijen mede op de grondslag van die stukken uitspraak doen. Die toestemming is niet nodig voor een stuk dat een partij al kent. [naam 1] en [naam 2] worden verzocht om binnen twee weken na heden schriftelijk kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van de stukken, voor zover het betreft de namen van auteurs van studies over gewervelde dieren, voor zover zij deze stukken niet kennen, uitspraak doet op het beroep.

Beslissing

De rechter-commissaris:
- beslist dat beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens van auteurs van studies die niet gaan over gewervelde dieren, zoals genoemd in het overzicht in de zienswijze van [naam 2] , niet gerechtvaardigd is;
- bepaalt dat de documenten genoemd onder het vorige aandachtsstreepje worden teruggezonden aan het Ctgb;
- verzoekt het Ctgb binnen twee weken na heden een nieuwe versie van de stukken aan het College en de andere partijen toe te sturen;
- beslist dat beperking van de kennisneming van de persoonsgegevens van auteurs van studies over gewervelde dieren zoals genoemd in de tabel op de laatste pagina bij de zienswijze van [naam 2] gerechtvaardigd is;
- verzoekt [naam 1] en [naam 2] om binnen twee weken na heden schriftelijk aan het College kenbaar te maken of zij ermee instemmen dat het College mede op grondslag van de vertrouwelijke versie van de stukken, voor zover het betreft de namen van auteurs van studies over gewervelde dieren, voor zover zij deze stukken niet kennen, uitspraak doet op het beroep.
Aldus genomen door mr. D. Brugman, in tegenwoordigheid van mr. K. Naganathar als griffier, op 26 januari 2023. .
D. Brugman K. Naganathar