4.2Wat betreft de schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn refereert de minister zich aan het oordeel van het College. Met de betaling van het griffierecht in beroep en in hoger beroep wacht de minister tot de uitspraak van het College.
De ontvankelijkheid van het hoger beroep
5. Het College stelt vast dat appellante geen materieel belang meer heeft bij een beoordeling van het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak, nu de boete wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen bij het bestreden besluit is herroepen en appellante haar hogerberoepsgrond tegen de administratieve boetes heeft ingetrokken. Omdat appellante ook geen procesbelang kan ontlenen aan de verzochte veroordeling tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in beroep en in hoger beroep, dient het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard. Wel zal de minister worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht in beroep en in hoger beroep. Voorts heeft appellante nog belang bij beoordeling van haar verzoek op grond van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, in verbinding met artikel 8:91, eerste lid, van de Awb om schadevergoeding wegens onrechtmatige besluitvorming en wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Het verzoek om schadevergoeding
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de besluiten van de minister van 21 maart 2017 en 23 augustus 2017, voor zover deze betrekking hebben op de boete wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen, onrechtmatig zijn en dat de minister in beginsel aansprakelijk is voor de schade die appellante ten gevolge daarvan heeft geleden.
7. Over het verzoek van appellante om schadevergoeding, bestaande uit de aan haar opgelegde randvoorwaardenkorting over het jaar 2016 tot een bedrag van € 2.084,-, overweegt het College als volgt. Appellante heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 12 september 2018 waarbij haar bezwaar tegen het besluit van 26 juli 2018 tot het opleggen van genoemde randvoorwaardenkorting ongegrond werd verklaard. Daardoor heeft het besluit van 26 juli 2018 formele rechtskracht gekregen. Dit brengt mee dat de schade van appellante rechtstreeks voortvloeit uit een rechtmatig besluit en niet uit de onrechtmatige besluiten van 21 maart 2017 en 23 augustus 2017. Het College is dan ook met de minister van oordeel dat het verzoek van appellante om vergoeding van het bedrag van € 2.084,- niet voor toewijzing in aanmerking komt.
8. Over het verzoek van appellante om vergoeding van schade bestaande uit kosten die appellante heeft gemaakt in het kader van de door haarzelf (dus zonder daarvoor een gemachtigde in te schakelen) gevoerde procedures tegen de aan haar opgelegde boete wegens overschrijding van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen (€ 8.532,- wegens eigen arbeid en € 5.676,38 voor het inwinnen van juridisch advies, beide ten behoeve van zienswijze, bezwaar, beroep en hoger beroep), en om vergoeding van € 1.672,35 voor het opstellen van de schadeberekening, overweegt het College als volgt. Nu artikel 8:75 van de Awb een exclusieve regeling bevat van de vergoeding van proceskosten die zijn gemaakt in de bezwaar-, de beroeps- en de hogerberoepsfase, kan niet op basis van de artikelen 8:88 en volgende van de Awb vergoeding van deze kosten worden verzocht. Dit geldt ook voor kosten die niet worden vergoed op grond van het forfaitaire stelsel van artikel 8:75 (voor het hoger beroep gelezen in samenhang met artikel 8:108, eerste lid) van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit).