Op 25 april 2022 heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven uitspraak gedaan in de wrakingszaken met de nummers 20/783, 20/801 en 20/802. Verzoeksters, vertegenwoordigd door [naam 4], hebben op 8 april 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters van de meervoudige kamer, te weten de voorzitter mr. J.H. de Wildt en de leden mr. R.W.L. Koopmans en mr. M. Schoneveld. Dit verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechters geen mandaat konden overleggen van de 'Volkentrust', een instantie die volgens verzoeksters verbonden is aan de Verenigde Naties. De rechters hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden.
De wrakingskamer heeft in een eerdere beslissing op 20 april 2022 (ECLI:NL:CBB:2022:185) al geoordeeld dat het wrakingsverzoek niet in behandeling wordt genomen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeksters geen feiten of omstandigheden hebben aangedragen die een bezwaar tegen de rechters zouden rechtvaardigen. Het College heeft geconcludeerd dat de eisen die verzoeksters stellen onredelijk zijn en dat zij misbruik maken van het wrakingsmiddel. Daarom is het verzoek om wraking afgewezen en is bepaald dat toekomstige wrakingsverzoeken in geval van misbruik niet in behandeling worden genomen.
De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak, conform artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het College heeft hiermee een duidelijke lijn getrokken over de toelaatbaarheid van wrakingsverzoeken en de voorwaarden waaronder deze kunnen worden ingediend.