ECLI:NL:CBB:2022:185

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
22 april 2022
Zaaknummer
20/783, 20/801 en 20/802
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in bestuursrechtelijke zaken met betrekking tot ontbinding rechtspersonen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 april 2022 een beslissing genomen over een wrakingsverzoek dat op 8 april 2022 was ingediend door de verzoeksters, [naam 1] B.V., [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters die zitting hadden in de meervoudige kamer van het College, die zich bezighield met de ontbinding van de rechtspersonen op basis van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek. De verzoeksters stelden dat de rechters geen recht konden spreken zonder een machtiging van de 'Volkentrust', een instantie van de Verenigde Naties, en dat zij daarom alle rechters van het College wensten te wraken.

Het College oordeelde dat het wrakingsverzoek evident misbruik van het wrakingsmiddel was, omdat de verzoeksters geen feiten of omstandigheden naar voren hadden gebracht die een twijfel aan de onpartijdigheid van de rechters rechtvaardigden. De rechters hadden op 8 april 2022 aangegeven niet in de wraking te berusten en geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om gehoord te worden. Het College concludeerde dat het verzoek om wraking niet in behandeling kon worden genomen, omdat het verzoek niet was gebaseerd op relevante gronden die betrekking hadden op de persoon van de rechters.

De beslissing van het College houdt in dat een volgend verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer, in geval van misbruik, niet in behandeling zal worden genomen. Dit besluit is genomen in het kader van de regels omtrent wraking en de bescherming van de rechterlijke onafhankelijkheid.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 20/783, 20/801 en 20/802

beslissing op het wrakingsverzoek van

[naam 1] B.V., [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V., alle te [plaats] , verzoeksters.

Procesverloop

Tijdens de behandeling ter zitting op 8 april 2022 van de beroepen met bovenvermelde zaaknummers hebben verzoeksters een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter, mr. J.H. de Wildt, en de leden, mr. R.W.L. Koopmans en mr. M. Schoneveld, van de meervoudige kamer van het College die deze zaken behandelt. Die zaken hebben betrekking op beslissingen van de Kamer van Koophandel om op grond van artikel 2:19a van het Burgerlijk Wetboek de rechtspersonen [naam 1] B.V., [naam 3] B.V. en [naam 2] B.V. te ontbinden.
De rechters van de meervoudige kamer hebben op 8 april 2022 te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berusten. Tevens hebben zij te kennen gegeven dat zij geen gebruik wensen te maken van de gelegenheid te worden gehoord.
Het College heeft het verzoek om wraking van de rechters van de meervoudige kamer behandeld ter zitting van 8 april 2022, alwaar verzoeksters werden vertegenwoordigd door [naam 4] .
Tijdens deze zitting hebben verzoeksters een verzoek gedaan tot wraking van de voorzitter, mr. S.C. Stuldreher, en de leden, mr. H.O. Kerkmeester en mr. A. Venekamp, van de meervoudige kamer die het eerst gedane wrakingsverzoek behandelt.
Dit tweede wrakingsverzoek is ter beoordeling aan de onderhavige meervoudige kamer van het College overgedragen.

Overwegingen

1. In artikel 3, vierde lid, aanhef en onder g, van de Wrakings- en verschoningsregeling bestuursrechterlijke colleges 2022 is bepaald dat de wrakingskamer zonder daartoe een zitting te houden kan beslissen een verzoek om wraking niet in behandeling te nemen indien het evident blijk geeft van misbruik van het wrakingsmiddel.
2. De wrakingsverzoeken van 8 april 2022 berusten beide op dezelfde grond. Volgens verzoeksters mogen rechters de aan hen voorgelegde zaken niet behandelen zolang zij geen machtiging kunnen overleggen, waaruit blijkt dat de ‘Volkentrust’ hun een mandaat heeft verleend om recht te spreken. De ‘Volkentrust’ is volgens verzoeksters een instantie van de Verenigde Naties. Het feit dat een door deze hoogste, wettige instantie verleend mandaat ontbreekt, betekent dat verzoeksters de (Nederlandse) wet- en regelgeving en rechterlijke instanties niet erkennen. In dit verband verwijzen zij naar de pauselijke brief (motu proprio) van 11 juli 2013. Uit deze brief volgt volgens hen dat iedereen een soeverein mens is waarover de wetgever en de rechtspraak geen jurisdictie hebben. Ook de uitspraken van het College erkennen verzoeksters, zonder bedoeld mandaat, niet.
3. Een rechter kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een partij bij een geding een vooringenomenheid koestert (de subjectieve toets). Daarnaast kan er onder omstandigheden reden zijn voor wraking, indien geheel afgezien van de persoonlijke opstelling van de rechter in de hoofdzaak, de bij een partij bestaande vrees voor partijdigheid van die rechter objectief gerechtvaardigd is, waarbij rekening moet worden gehouden met uiterlijke schijn (de objectieve toets). Het subjectieve oordeel van verzoeker is hierbij echter niet doorslaggevend.
4. Ter onderbouwing van hun verzoek tot wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer hebben verzoeksters geen op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen de behandeling van het wrakingsverzoek door die rechters. Verzoeksters hebben immers slechts gesteld dat deze rechters het eerst gedane wrakingsverzoek alleen mogen behandelen als zij aantonen dat zij over een mandaat van de ‘Volkentrust’ beschikken en dat deze rechters, als die machtiging ontbreekt, zich als gewraakt moeten beschouwen. Het betoog van verzoeksters komt er dus op neer dat zij zich beroepen op een – in hun opvatting – voor iedere rechter geldende eis. Van een wrakingsgrond die gelegen is in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) behandelend rechter(s) is geen sprake. Dat het verzoeksters niet om de persoon van de behandelend rechter(s) is te doen blijkt ook uit het feit dat zij bij aanvang van de zitting van de wrakingskamer op 8 april 2022 – blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal – hebben aangegeven dat het hen niet interesseert om van de namen van de rechters van de wrakingskamer kennis te nemen.
5. Het standpunt van verzoeksters dat zij iedere rechter wraken die geen machtiging kan overleggen waaruit blijkt dat die rechter een mandaat heeft van de ‘Volkentrust’, kan niet anders worden opgevat dan dat zij bezwaren hebben tegen elke (wrakings)kamer van het College, in welke samenstelling dan ook, zeker in samenhang met de mededeling dat zij de rechtsmacht van het College niet wensen te erkennen (en kennelijk van geen enkele Nederlandse rechterlijke instantie). Een wrakingsverzoek dat neerkomt op een verzoek om wraking van alle rechters van het College, moet buiten behandeling worden gelaten (zie onder meer de uitspraak van het College van 12 april 2012 (ECLI:NL:CBB:2012:BW4809). Bij toewijzing van een dergelijk verzoek zou het verzoek om wraking van de behandelende rechters niet door het College behandeld kunnen worden en zou voorts van afdoening van de aanhangige beroepen geen sprake meer kunnen zijn.
6. Door op deze grond wrakingsverzoeken in te dienen, zonder op de persoon van de desbetreffende rechter betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren te brengen, die blijk zouden kunnen geven van twijfel aan de onpartijdigheid van de behandelende rechter, maken verzoeksters evident misbruik van het wrakingsmiddel. Verzoeksters stellen immers een onredelijke eis, waar geen enkele rechter aan kan voldoen.
7. Gelet op het voorgaande wordt het (tweede) verzoek van 8 april 2022, tot wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer, buiten behandeling gelaten. Dit betekent dat er voor deze rechters van de wrakingskamer geen beletsel bestaat om zich een oordeel te vormen over het verzoek van 8 april 2022 tot wraking van de rechters van de meervoudige kamer die de beroepen met bovenvermelde zaaknummers behandelt.
8. Artikel 8:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geeft het College de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing melding gemaakt.
Gelet hierop zal het College bepalen dat een volgend verzoek van verzoeksters tot wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer gezien het hiervoor geconstateerde evidente misbruik van het wrakingsmiddel niet in behandeling zal worden genomen.

Beslissing

Het College:
  • neemt het (tweede) wrakingsverzoek van 8 april 2022 niet in behandeling;
  • bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer in geval van misbruik niet in behandeling wordt genomen.
Aldus genomen door mr. M.M. Smorenburg, mr. J.L. Verbeek en mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier, op 20 april 2022.
De voorzitter is verhinderd de De griffier is verhinderd de
beslissing te ondertekenen beslissing te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen rechtsmiddel open.