2. De beoordeling van het wrakingsverzoek
2.1 In artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de wetsgeschiedenis bij dit artikel is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van partijdigheid.
2.2 Aan het verzoek om wraking van 15 maart 2012 van de rechters die zitting hebben in de wrakingskamer - waarbij het College aanneemt dat dit verzoek zich mede uitstrekt tot wraking van mr. R.F.B. van Zutphen - zijn geen ten opzichte van het wrakingsverzoek van 22 februari 2012 nieuwe op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen de behandeling van het wrakingsverzoek door die rechters. Immers, bij het verzoek om wraking van de wrakingskamer is verwezen naar het wrakingsverzoek van 22 februari 2012 en naar het wrakingsverzoek van 14 maart 2012, gericht tegen de wrakingskamer van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waaraan dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag zijn gelegd als aan het wrakingsverzoek van 22 februari 2012. Volgens verzoekers is op grond van door hen aangevoerde feiten onmiskenbaar vast komen te staan dat door toedoen van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) er in Nederland geen enkele rechter is die de zaken van verzoekers en wrakingsverzoeken onafhankelijk kan behandelen, zonder voorafgaand strafrechtelijk onderzoek hiernaar vanuit het OM. Het OM heeft immers al 25 jaar de meest ernstige vorm van samenspannende 'corporate crime'-misdaad tegen verzoekers veroorzaakt. Verzoekers sommeren de president van het College om het wrakingsverzoek voor het Grondwettelijk Hof van België te brengen met het verzoek zich hierover uit te spreken.
2.2.1 De door verzoekers naar voren gebrachte bezwaren kunnen niet anders worden opgevat dan dat verzoekers bezwaren hebben tegen elke wrakingskamer van het College, in welke samenstelling dan ook. Een wrakingsverzoek dat neerkomt op een verzoek om wraking van alle rechters van het College moet buiten behandeling worden gelaten (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2010 www.rechtspraak.nl LJN BO4591). Bij toewijzing van een dergelijk verzoek zou het verzoek om wraking van de behandelende rechters niet door het College behandeld kunnen worden en zou voorts van afdoening van de aanhangige beroepen geen sprake meer kunnen zijn.
2.3 Het vorengaande leidt er toe dat het verzoek om wraking van 15 maart 2012 buiten behandeling wordt gelaten. Aldus bestaat er geen beletsel voor de wrakingskamer om zich een oordeel te vormen over het verzoek om wraking van 22 februari 2012.
2.4 Aan het verzoek om wraking van 22 februari 2012 liggen evenmin op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten of omstandigheden ten grondslag waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen de behandeling van het wrakingsverzoek door die rechters. Bij dit verzoek wordt immers verwezen naar het wrakingsverzoek van 26 januari 2012, waarbij volgens verzoekers onmiskenbaar is bewezen dat mr. C.J. Waterbolk door het verzoek om uitstel zonder nadere motivering af te wijzen, in grote mate verstrengeld is met de zware georganiseerde misdaad van de buurman van verzoekers (F) en de door dit bedrijf vanaf 1987 feitelijk bewezen gepleegde misdrijven. Het is volgens verzoekers juist vanwege uitspraken van het College over de Bestrijdingsmiddelenwet, dat Nederland en de wereld is vergiftigd met miljarden kilogrammen levensgevaarlijke kankerverwekkende stoffen. Hiermee is volgens verzoekers feitelijk bewezen dat het College onder leiding van de huidige president heeft kunnen uitgroeien tot 's-werelds grootste criminele organisatie die in 50 jaar tijd de wereld heeft vergiftigd. Hiermee staat volgens verzoekers vast dat in Nederland geen onafhankelijke wrakingskamer is, om het wrakingsverzoek te mogen behandelen. Verzoekers sommeren het College dit wrakingsverzoek voor het Grondwettelijk Hof van België te brengen met het verzoek zich hierover uit te spreken.
2.4.1 Ook deze door verzoekers naar voren gebrachte bezwaren kunnen niet anders worden opgevat dan dat verzoekers bezwaren hebben tegen elke wrakingskamer van het College, in welke samenstelling dan ook. Zoals onder 2.2.1 is overwogen moet een wrakingsverzoek dat neerkomt op een verzoek om wraking van alle rechters van het College buiten behandeling worden gelaten.
2.5 Het vorengaande leidt er toe dat het wrakingsverzoek van 22 februari 2012 buiten behandeling moet worden gelaten en er geen beletsel bestaat dat de wrakingskamer, bestaande uit mr. E.R. Eggeraat, mr. E. Dijt en mr. M.M. Smorenburg, zich een oordeel vormt over het wrakingsverzoek van 26 januari 2012.
2.6 Artikel 8:18, vierde lid, Awb geeft het College de bevoegdheid om in geval van misbruik te bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. Ingevolge het tweede lid van dat artikel wordt hiervan in de beslissing melding gemaakt.
Het College is van oordeel dat verzoekers misbruik maken van het rechtsmiddel wraking door het indienen van opeenvolgende wrakingsverzoeken, zonder de beslissing omtrent die verzoeken af te wachten, waarbij verzoekers hebben nagelaten op de persoon van die rechters betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren te brengen, die blijk zouden kunnen geven van twijfel aan de onpartijdigheid van de behandelende rechters.
Het College wijst verzoekers erop dat bij een volgend verzoek om wraking van de behandelende rechters toepassing van artikel 8:18, vierde lid, Awb ertoe zal leiden dat een dergelijk verzoek om die reden niet in behandeling zal worden genomen.