6.3In artikel 4:8 van de Awb is het volgende bepaald:
“1. Voordat een bestuursorgaan een beschikking geeft waartegen een belanghebbende die de beschikking niet heeft aangevraagd naar verwachting bedenkingen zal hebben, stelt het die belanghebbende in de gelegenheid zijn zienswijze naar voren te brengen indien:
a. de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen, en
b. die gegevens niet door de belanghebbende zelf ter zake zijn verstrekt.
2. Het eerste lid geldt niet indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken.”
In artikel 4:11 van de Awb is het volgende bepaald:
“Het bestuursorgaan kan toepassing van de artikelen 4:7 en 4:8 achterwege laten voor zover:
a.de vereiste spoed zich daartegen verzet;
b.de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan, of
c. het met de beschikking beoogde doel slechts kan worden bereikt indien de belanghebbende daarvan niet reeds tevoren in kennis is gesteld.”
In artikel 6:22 van de Awb is het volgende bepaald:
“Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.”
6.4.1Het College is met de rechtbank van oordeel dat AFM Rodeler had moeten horen voorafgaand aan het opleggen van de last onder dwangsom en dat zij, nu zij dat niet heeft gedaan, artikel 4:8, eerste lid, van de Awb heeft overtreden. Artikel 4:8 van de Awb is hier van toepassing, omdat zich de situatie voordoet waarin AFM (ambtshalve) Rodeler een last onder dwangsom heeft opgelegd, die steunt op gegevens over feiten en belangen die haar betreffen en die niet door haar ter zake zijn verstrekt, en waartegen zij naar verwachting bedenkingen zal hebben. De rechtbank heeft evenzeer terecht overwogen dat zich hier niet de uitzondering van artikel 4:8, tweede lid, van de Awb voordoet. In dat artikellid gaat het, zoals ook uit de door AFM aangehaalde parlementaire geschiedenis volgt, om het niet voldoen aan een ‘wettelijke verplichting gegevens te verstrekken’. Daarvan is hier geen sprake. Het gaat hier immers om een weigering te voldoen aan een vordering van AFM om gegevens te verstrekken, waaraan artikel 5:20, eerste lid, van de Awb de verplichting verbindt daaraan mee te werken. Het College onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de uitzondering van artikel 4:8, tweede lid, van de Awb ziet op het niet voldoen aan de verplichting gegevens te verstrekken die van belang zijn voor het te nemen besluit. Om dergelijke gegevens gaat het hier niet. De in strijd met haar inlichtingenplicht door Rodeler geweigerde gegevens waren van belang voor het door AFM uitgevoerde onderzoek. Voor het dwangsombesluit was uiteraard de vaststelling dat niet aan de inlichtingenverplichting was voldaan van belang, maar niet de gegevens waarop die verplichting betrekking had. Bij het nemen van een beslissing omtrent het opleggen van een last onder dwangsom kunnen ook andere feiten en belangen van betekenis zijn dan die waarop de inlichtingenplicht betrekking heeft. Ook om die reden valt niet in te zien dat de uitzondering van artikel 4:8, tweede lid, van de Awb hier van toepassing zou zijn. Daarbij laat het College nog buiten beschouwing dat ook uit artikel 3:2 van de Awb voor een bestuursorgaan de verplichting voortvloeit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen te vergaren.
6.4.2Het College onderschrijft evenmin het subsidiaire standpunt van AFM dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te onderzoeken of één van de uitzonderingsgevallen van artikel 4:11 van de Awb zich voordeed. AFM heeft het horen van Rodeler voorafgaand aan het dwangsombesluit immers niet achterwege gelaten omdat zich een van de uitzonderingsgevallen van artikel 4:11 voordeed, maar omdat zij van mening was dat die hoorplicht hier niet van toepassing is. Het was dan ook niet aan de rechtbank om dat ambtshalve te onderzoeken.
6.4.3Nu, zoals hiervoor overwogen, AFM de hoorplicht van artikel 4:8, eerste lid, van de Awb heeft geschonden, zal het College in het midden laten of, zoals Rodeler in haar reactie op het betoog van AFM heeft aangevoerd, AFM (ook) op grond van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het unierechtelijke verdedigingsbeginsel de verplichting had om Rodeler voorafgaand aan het nemen van het dwangsombesluit te horen.