ECLI:NL:CRVB:2016:3015

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 augustus 2016
Publicatiedatum
10 augustus 2016
Zaaknummer
15/2579 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Blokkering van AIO-aanvulling op basis van vermoedens van onroerend goed bezit in Marokko

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de blokkering van de AIO-aanvulling van appellant door de Sociale verzekeringsbank (Svb) aan de orde is. Appellant ontving sinds 1 december 2009 een pensioen en een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). De Svb heeft de betaling van de AIO-aanvulling per 1 september 2013 geblokkeerd, omdat er vermoedens bestonden dat appellant onroerend goed bezat in Marokko, wat hij niet had gemeld. Dit vermoeden was gebaseerd op een rapport van de Nederlandse Ambassade in Rabat, waarin werd gesteld dat appellant een huis bezat in Marokko. Appellant heeft betwist dat hij eigenaar is van het huis en heeft getuigenverklaringen overgelegd die zijn standpunt ondersteunen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 9 augustus 2016 geoordeeld dat de Svb voldoende gronden had om de betaling van de AIO-aanvulling te blokkeren. De Raad oordeelde dat het onderzoek van de Svb naar het vermogen van appellant in Marokko voldoende onderbouwd was en dat de getuigenverklaringen niet betrouwbaar genoeg waren om het vermoeden van de Svb te weerleggen. De Raad bevestigde dat de Svb niet verplicht was om appellant voorafgaand aan de blokkering de gelegenheid te geven zijn zienswijze te geven, omdat appellant niet had voldaan aan zijn wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

15/2579 WWB
Datum uitspraak: 9 augustus 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 maart 2015, 14/944 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bakker. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. G.J. Oudenes.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 1 december 2009 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet, ten tijde in geding met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen
(AIO-aanvulling) als bedoeld in artikel 47a van de Wet werk en bijstand. Op het aanvraagformulier voor de AIO-aanvulling heeft appellant vermeld dat hij geen onroerend goed bezit in het buitenland en dat hij geen vermogen heeft.
1.2.
In het kader van een onderzoek naar vermogen in Marokko bij in Nederland wonende AIO-gerechtigden met recht op kinderbijslag ten behoeve van in Marokko wonende kinderen, heeft de Svb het Bureau voor Sociale zaken van de Nederlandse Ambassade te Rabat (Bureau) de opdracht gegeven een onderzoek in te stellen naar het bezit van onroerende zaken of vermogen van appellant in Marokko. Zoals blijkt uit een rapport van 12 juni 2013 van de attaché hebben op 20 maart 2013 twee medewerkers van het Bureau een onaangekondigd bezoek gebracht aan de plaatselijke autoriteiten van de gemeente [gemeente] , regio [regio] . De bevoegde ambtenaar heeft aan deze medewerkers meegedeeld dat appellant sedert ruim tien jaar een huis bezit in het dorp [dorp] , dat hij daar sedert een jaar woont en dat hij ten tijde van dit bezoek in het dorp aanwezig was. De bevoegde ambtenaar heeft de medewerkers vervolgens vergezeld naar het dorp. Omdat de woning niet is geregistreerd bij het kadaster, is de GPS-locatie van het huis vastgesteld en is een plattegrond getekend. Een beëdigd taxateur heeft op 3 juni 2013 een taxatie uitgevoerd en de actuele waarde van het betreffende onroerende goed geschat op 200.200,- Dirham, omgerekend ongeveer € 18.018,-.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor de Svb aanleiding geweest om bij besluit van
19 september 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 7 maart 2014 (bestreden besluit), de betaling van de AIO-aanvulling per 1 september 2013 te blokkeren op de grond dat het gegronde vermoeden bestaat dat appellant vanaf 1 december 2009 meer vermogen heeft dan bij de Svb bekend is en dat appellant vanwege dit vermogen geen recht had op een AIO-aanvulling.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Of het blokkeren of stopzetten van de betaling van bijstand is geoorloofd, hangt volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 28 juni 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1147) af van het antwoord op de vraag of het bijstandverlenend orgaan op goede gronden van oordeel is, althans ten minste het gegronde vermoeden kan hebben, dat een betrokkene geen recht (meer) heeft op een (volledige) bijstandsuitkering. Als regel zal daartoe aanleiding bestaan als uit onderzoek gegevens bekend worden die erop duiden dat een betrokkene zijn wettelijke inlichtingenverplichting niet of niet volledig is nagekomen, maar nog onvoldoende grondslag bestaat om alvast tot herziening of intrekking van de bijstand over te gaan. Voor een blokkering van de betaling van de bijstand is niet vereist dat een geconstateerde schending van de inlichtingenverplichting met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot gevolg heeft dat geen recht op bijstand (meer) bestaat.
4.2.
Appellant voert aan dat de Svb niet tot blokkering van de betaling van de AIO-aanvulling heeft mogen overgaan, omdat het vermoeden dat hij onroerend goed bezit in Marokko, onjuist is. Uit het onderzoek van het Bureau is niet duidelijk geworden welke woning is bezocht en of de woning die de taxateur heeft getaxeerd, wel de correcte woning is. De in het dossier genoemde coördinaten zijn niet te herleiden naar een locatie in Marokko. Uit het rapport van 12 juni 2013 blijkt niet met welke ambtenaar is gesproken, wat zijn functie is, of hij wel bevoegd is en op basis waarvan hij kan stellen dat de woning van appellant is. De ambtenaar spreekt bovendien slechts van bezit en niet van eigendom. Voorts heeft appellant betoogd dat met het onderzoek onvoldoende is aangetoond dat hij de eigenaar van de woning is. Dat de woning niet tot zijn eigendom behoort blijkt volgens appellant uit het door hem overgelegde bewijs dat hij geen eigendomsbelasting betaalt en uit de door hem overgelegde verklaring van 27 september 2013, waarin twaalf getuigen hebben verklaard dat de woning is gebouwd door de zoon van appellant en dat appellant geen eigenaar is van de woning. Ten slotte voert appellant aan dat de Svb hem ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze te geven op de resultaten van het onderzoek.
4.3.
Met het rapport van 12 juni 2013 en de taxatie van 3 juni 2013 heeft de Svb voldoende onderbouwd dat ten tijde van het nemen van het besluit tot blokkering een gegrond vermoeden bestond dat appellant niet de volledige en juiste informatie heeft verstrekt over zijn vermogen in Marokko en dat nader onderzoek om die reden was aangewezen. De beroepsgronden van appellant hebben dit gegronde vermoeden niet kunnen ontkrachten. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.4.
Naar aanleiding van het door appellant ingediende bezwaarschrift heeft de Svb aan de attaché een nadere toelichting gevraagd op het door het Bureau verrichte onderzoek. De attaché heeft in een e-mailbericht van 28 januari 2014 verklaard dat de naam van de bewuste moquaddem/cheikh, die bevoegd is informatie te verschaffen over de inwoners van zijn wijk, wel degelijk bekend is bij het Bureau, maar dat de naam op verzoek van de Marokkaanse autoriteiten om veiligheidsreden niet in het onderzoeksrapport wordt vermeld. Voorts heeft de attaché verklaard dat bij het lokaliseren van de woning gebruik is gemaakt van
Lambertcoördinaten en dat de locatie van de woning van appellant op juist wijze in kaart is gebracht. Daarbij komt dat medewerkers van het Bureau, zoals blijkt uit een rapportage van
4 december 2007, in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de uitbetaling van de kinderbijslag op 29 november 2007 op hetzelfde adres een huisbezoek hebben afgelegd en dat appellant tijdens dat huisbezoek in de woning is aangetroffen. De door appellant opgeworpen vragen doen gelet hierop niet af aan het gegronde vermoeden zoals dat voortvloeit uit het rapport van 12 juni 2013.
4.5.
Ten aanzien van het door appellant in bezwaar overgelegde formulier van de Marokkaanse Belastingdienst dat hij geen eigendomsbelasting hoeft te betalen en hij om die reden niet als eigenaar van de woning kan worden aangemerkt, heeft de attaché in een
e-mailbericht van 3 maart 2014 verklaard dat slechts belasting wordt geheven voor woningen in de stedelijke gebieden en dat voor woningen in kleinere dorpen in Marokko geen belasting wordt geheven. Nu de betreffende woning is gelegen in een klein dorp en niet in een stad, komt aan het niet betalen van eigendomsbelasting niet de betekenis toe die appellant daaraan toekent.
4.6.
Met betrekking tot de door appellant overgelegde verklaring van de twaalf getuigen van 27 september 2013 heeft de rechtbank, afgaande op de nader gegeven toelichting van de attaché over deze zogeheten “Lafdilverklaring”, afdoende gemotiveerd dat deze verklaring vanwege onvoldoende betrouwbaarheid niet kan leiden tot weerlegging van het gegronde vermoeden dat appellant een woning in eigendom heeft in Marokko.
4.7.
Voor zover appellant heeft betoogd dat de Svb de betaling van de AIO-aanvulling niet had mogen blokkeren alvorens hem op grond van artikel 4:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de gelegenheid te bieden zijn zienswijze te geven op de resultaten van het onderzoek, overweegt de Raad dat de Svb daartoe op grond van artikel 4:8, tweede lid, van de Awb niet was gehouden. In dat artikellid is geregeld dat het eerste lid niet geldt indien de belanghebbende niet heeft voldaan aan een wettelijke verplichting gegevens te verstrekken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.8.
Appellant verwijst ten slotte nog naar de uitspraak van 23 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ8502. De feiten en omstandigheden in die zaak zijn, anders dan appellant heeft betoogd, niet vergelijkbaar te achten met die van appellant, nu het in die zaak niet ging om een blokkering van de uitbetaling van de AIO-aanvulling, maar om de intrekking van de AIO-aanvulling. Er is derhalve sprake van een ander toetsingskader, zodat ook deze beroepsgrond niet slaagt.
4.9.
Uit 4.1 tot en met 4.8 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.C.R. Schut als voorzitter en A. Stehouwer en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2016.
(getekend) E.C.R. Schut
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD