ECLI:NL:CBB:2021:526
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel en de beoordeling van individuele en buitensporige lasten
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 25 mei 2021, zaaknummer 19/1798, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 7.085 kg, waarbij hij rekening had gehouden met de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015. Appellante betoogde dat de minister bij de toepassing van de knelgevallenregeling ook rekening had moeten houden met nog niet gerealiseerde uitbreidingen van haar bedrijf. Het College oordeelde echter dat de minister dit niet hoefde te doen, en verwees naar eerdere uitspraken waarin dit standpunt was bevestigd.
Daarnaast stelde appellante dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM. Het College oordeelde dat appellante niet had aangetoond dat de lasten die zij ondervond als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel buitensporig waren. Het College benadrukte dat de investeringsbeslissingen van melkveehouders risico's met zich meebrengen en dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last vormt. De noodzaak voor de door appellante gewenste uitbreiding naar 169 melkkoeien en 100 stuks jongvee was niet onderbouwd, en het College oordeelde dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wogen dan de belangen van appellante. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.