In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 13 april 2021, zaaknummer 19/1888, staat de toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel centraal. Appellante, een melkveehouderij, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015, waarbij geen rekening werd gehouden met de 12 melkkoeien die appellante had willen kopen maar niet kon vanwege de ziekte van een maat. Het College oordeelt dat de minister de knelgevallenregeling correct heeft toegepast en dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legt. De wetgever heeft een onderscheid gemaakt tussen uitbreiders en starters, en het College ziet geen rechtsongelijkheid of willekeur in deze regeling.
Daarnaast heeft appellante verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College oordeelt dat de redelijke termijn met veertien maanden is overschreden en kent appellante een schadevergoeding toe van € 1.500,-. De kosten van de procedure worden ook toegewezen aan appellante, waarbij zowel de verweerder als de Staat in de proceskosten worden veroordeeld. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, maar haar verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen.