In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 februari 2021, zaaknummer 19/1282, wordt het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De appellant, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant stelde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op hem legde, omdat hij zijn grupstal had vervangen door een ligboxenstal en daardoor minder dieren hield dan waarvoor hij investeringen had gedaan. Het College oordeelde dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat er een noodzaak was voor de uitbreiding van zijn bedrijf en dat de investeringsbeslissingen niet navolgbaar waren. De appellant kreeg wel recht op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn van de procedure, die met 13 maanden was overschreden. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 1500,-, waarvan € 1154,- door de verweerder en € 346,- door de Staat aan de appellant moest worden betaald. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de melkveehouder voor zijn ondernemersbeslissingen en de risico's die daarmee gepaard gaan.