ECLI:NL:CBB:2021:151
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet en de gevolgen van de peildatum voor de bedrijfsvoering van een gemengd landbouwbedrijf
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 16 februari 2021, zaaknummer 19/356, staat de beoordeling van fosfaatrechten centraal in het kader van de Meststoffenwet. Appellante, een maatschap die een gemengd bedrijf exploiteert met akkerbouw als hoofdbedrijfstak, heeft een beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toekenning van fosfaatrechten. De zaak draait om de peildatum van 2 juli 2015, die bepalend is voor de vaststelling van het fosfaatrecht. Appellante had eerder vleesvee gehouden, maar heeft deze tak beëindigd en wilde jongvee gaan opfokken. De minister heeft haar fosfaatrechten vastgesteld op 226 kg, later verhoogd naar 248 kg, wat appellante als onvoldoende beschouwt voor haar bedrijfsvoering.
Het College oordeelt dat de last die appellante ervaart door de invoering van het fosfaatrechtenstelsel niet buitensporig is. De financiële impact van het niet kunnen exploiteren van het opfokbedrijf is gering in vergelijking met de opbrengsten van de hoofdactiviteit, akkerbouw. Bovendien kan appellante haar last beperken door fosfaatrechten te verkopen. Het College concludeert dat de belangen van het fosfaatrechtenstelsel, dat gericht is op milieu- en volksgezondheidsbescherming, zwaarder wegen dan de belangen van appellante. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep tegen vervangingsbesluit II wordt ongegrond verklaard. Tevens wordt het griffierecht aan appellante vergoed en worden de proceskosten toegewezen.