In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 februari 2021, zaaknummer 19/1288, staat de toekenning van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet centraal. Appellante, die een melkveehouderij wilde starten, had op 30 maart 2018 een melding bijzondere omstandigheden gedaan. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft deze melding op 6 juli 2018 afgewezen, en het bezwaar van appellante werd op 20 mei 2019 ongegrond verklaard. Appellante stelde dat zij ten onrechte geen fosfaatrechten had gekregen, omdat zij niet als nieuw gestart bedrijf kon worden aangemerkt volgens artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Msw. Het College oordeelde dat appellante niet voldeed aan de voorwaarden van dit artikel en dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. Het College wees erop dat de wetgever bewust had gekozen voor een beperkte knelgevallenregeling en dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde.
Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van het bezwaar en beroep was overschreden. Appellante kreeg recht op € 500,- schadevergoeding wegens deze overschrijding. Het College veroordeelde zowel de Staat als de minister tot betaling van elk € 250,- aan appellante voor de geleden immateriële schade. De uitspraak concludeerde dat het beroep ongegrond was, maar dat de overschrijding van de redelijke termijn aanleiding gaf tot schadevergoeding.