Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2021 in de zaak tussen
[naam 1], appellant en
[naam 2], appellante, te [plaats 1] , tezamen te noemen appellanten (gemachtigde: mr. N. Bouwman),
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 2 februari 2021, zaaknummer 19/1178, werd het fosfaatrechtenstelsel beoordeeld in het licht van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Appellanten, een maatschap bestaande uit [naam 1] en [naam 2], voerden aan dat het fosfaatrechtenstelsel hun recht op eigendom aantast en dat zij een individuele en buitensporige last ondervinden. De zaak betreft de vaststelling van het fosfaatrecht van appellanten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarbij verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaarde. De appellanten beschikten op de peildatum niet over alle benodigde vergunningen voor hun bedrijfsvoering en hadden investeringen gedaan in afwachting van deze vergunningen.
Het College overwoog dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met artikel 1 van het EP en dat appellanten niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een individuele en buitensporige last ondervinden. De investeringsbeslissingen van appellanten werden als ondernemersrisico's beschouwd, en het College concludeerde dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van appellanten. De uitspraak benadrukt dat niet ieder vermogensverlies als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel een buitensporige last vormt en dat de bescherming van het milieu en de volksgezondheid voorrang heeft. Het beroep van appellanten werd ongegrond verklaard.