In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 november 2020, zaaknummer 19/629, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een maatschap die een melk- en vleesveebedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die haar fosfaatrecht op 3.253 kg heeft vastgesteld. Appellante heeft aangevoerd dat zij door een muizenplaag en de omschakeling naar biologische productie in haar bedrijfsvoering is benadeeld en dat haar beroep op de knelgevallenregeling ten onrechte is afgewezen. De minister heeft echter terecht gesteld dat de muizenplaag niet onder de reikwijdte van de knelgevallenregeling valt, aangezien deze niet behoort tot de limitatief opgenoemde omstandigheden. Het College oordeelt dat de investeringsbeslissingen van appellante, genomen in 2014 en 2015, niet navolgbaar zijn, mede gezien de afschaffing van het melkquotum en de te verwachten maatregelen. De investeringen zijn gedaan zonder dwingende redenen en appellante had zich moeten realiseren dat deze keuzes risico's met zich meebrachten. Het College concludeert dat de financiële gevolgen van het fosfaatrechtenstelsel niet als een individuele en buitensporige last kunnen worden aangemerkt. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard.