In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 14 mei 2019, in de zaak tussen V.O.F. [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellante, een biologische melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin haar fosfaatrecht was vastgesteld op 4.109 kg, ondanks een hogere melkproductie. De appellante betoogde dat de schade door ganzenvraat haar fosfaatrecht negatief beïnvloedde en dat zij als biologische boer geen aandeel had in het mestoverschot. Het College oordeelde dat de schade door ganzenvraat geen bijzondere omstandigheid vormde die een uitzondering op de regels rechtvaardigde. De appellante had compensatie ontvangen voor de schade, wat betekende dat er geen sprake was van een disproportionele last. Het College concludeerde dat het fosfaatrecht te laag was vastgesteld en herstelde dit naar 4.165 kg. De uitspraak benadrukt dat het fosfaatrechtenstelsel ook voor biologische boeren geldt en dat de financiële gevolgen van schade niet automatisch leiden tot een uitzondering op de regelgeving.