In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 november 2020, zaaknummer 18/2926, staat de vaststelling van het fosfaatrecht van appellant centraal. Appellant, die sinds 1 mei 2003 een landbouwmaatschap exploiteert, heeft in 2018 een melding van bijzondere omstandigheden gedaan, die door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is afgewezen. De appellant stelt dat de daling van het aantal melk- en kalfkoeien het gevolg is van een vernieling van zijn stal in 2011 en een uitbraak van salmonella. Het College oordeelt dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor de knelgevallenregeling, omdat de daling van het aantal dieren niet het gevolg is van de vernieling en er geen causaal verband is met de dierziekte. Daarnaast wordt het beroep op de startersregeling afgewezen, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet. Het College concludeert dat er geen sprake is van een individuele en buitensporige last op appellant door het fosfaatrechtenstelsel. Het beroep wordt ongegrond verklaard, maar het College bepaalt dat het griffierecht aan appellant wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten wordt veroordeeld.