In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 september 2020, zaaknummer 19/594, staat de vraag centraal of het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP) voor biologische melkveehouders. Appellante, een biologisch-dynamisch bedrijf, betoogt dat het fosfaatrechtenstelsel haar onterecht benadeelt en dat zij een uitzonderingspositie zou moeten krijgen. Het College oordeelt dat biologische melkveehouders, net als reguliere veehouders, onder het fosfaatrechtenstelsel vallen en dat er geen principieel onderscheid gemaakt kan worden tussen deze groepen. De appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het fosfaatrechtenstelsel haar een individuele en buitensporige last oplegt. Het College wijst erop dat de risico's van investeringsbeslissingen voor rekening van de appellante komen en dat de invoering van het fosfaatrechtenstelsel voorzienbaar was. De uitspraak bevestigt dat het behoud van de derogatie het belang van de melkveesector als geheel dient en dat biologische melkveehouders niet zijn uitgesloten van het fosfaatrechtenstelsel. De beroepsgrond van appellante slaagt niet, en het beroep wordt ongegrond verklaard.